Rechtspraak
Feiten
Gedaagde 2 is enig aandeelhouder en enig bestuurder van gedaagde 1. Op 3 februari 2020 heeft bestuurder werknemer met onmiddellijke ingang op non-actief gesteld. Op 12 februari 2020 heeft werknemer zich, nadat de vader van werknemer in september 2019 het benoemingsbesluit heeft getekend en op grond van welk besluit werknemer zelf voor inschrijving in de registers van de KvK verantwoordelijk werd gesteld, voor het eerst bij de Kamer van Koophandel laten inschrijven als bestuurder van gedaagde 2. Vervolgens heeft bestuurder werknemer weer op 2 maart 2020 als bestuurder uit het Handelsregister uitgeschreven. Inmiddels heeft broer van werknemer een verzoek tot de tweede fase van de enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer ingediend. Dit verzoek strekt er onder meer toe dat vader van werknemer en werknemer worden ontslagen als bestuurder en werknemer van de vennootschap met benoeming van bestuurder tot tijdelijk commissaris van de vennootschap. Namens gedaagde 1 en gedaagde 2 is een verweerschrift ingediend. Ook werknemer heeft een verweerschrift tevens houdende (voorwaardelijke) tegenverzoeken ingediend. De tegenverzoeken van werknemer strekken ertoe vader van werknemer en broer van werknemer te ontslaan als bestuurders van de vennootschappen en zodanige voorzieningen te treffen die de Ondernemingskamer gerade acht. De over en weer gedane verzoeken zullen op 28 mei 2020 door de Ondernemingskamer worden behandeld. De verhouding tussen broer van werknemer en werknemer staat op dit moment fors onder druk. Eiser vordert onder meer herinschrijving tot statutair bestuurder bij de Kamer van Koophandel.
Oordeel
werknemer – gedaagde 2
Gedaagde 2 heeft bij wijze van verweer gesteld dat werknemer geen statutair bestuurder is omdat het benoemingsbesluit, door vader van werknemer in september 2019 getekend ter voldoening aan het vonnis van de rechtbank van 29 mei 2019 waarbij werknemer (evenals zijn broer) met ingang van 17 augustus 2017 is benoemd tot statutair bestuurder, nietig is op grond van het bepaalde in artikel 2:357 lid 3 BW. Dit verweer, waarvan de juistheid door werknemer gemotiveerd is betwist, wordt verworpen. Anders dan door gedaagde 2 is gesteld is van een door de Ondernemingskamer getroffen voorziening die met het in september 2019 getekende benoemingsbesluit ongedaan gemaakt zou zijn geen sprake. Dat de Ondernemingskamer het verzoek van broer van werknemer en werknemer om hen, bij wijze voorziening, te benoemen tot statutair bestuurder heeft afgewezen kan niet gekwalificeerd worden als een ‘door de Ondernemingskamer getroffen voorziening’ als bedoeld in artikel 2:357 lid 3 BW. De benoeming van bestuurder is weliswaar, zoals door gedaagde 2 gesteld, een voorziening als bedoeld in artikel 2:356 BW, maar dat staat de bevoegdheid van de AvA om, overeenkomstig het vonnis van de rechtbank van 29 mei 2019 uitvoering te geven aan het benoemingsbesluit niet in de weg. Van een nietig benoemingsbesluit wegens strijd met artikel 2:357 BW is naar voorlopig oordeel dan ook geen sprake. Hoewel gedaagde 2 niet gesteld heeft dat werknemer als statutair bestuurder is geschorst, komt de op non-actiefstelling van werknemer feitelijk wel op een schorsing neer. In dat kader wordt overwogen dat een besluit tot schorsing van een statutair bestuurder alleen kan worden genomen door de algemene vergadering van aandeelhouders (AvA). Nu gesteld noch gebleken is dat de Ondernemingskamer voorzieningen heeft getroffen met betrekking tot het beheer van de aandelen en daarbij bestuurder bevoegdheden ter zake zijn toegekend, dient het ervoor te worden gehouden dat bestuurder als tijdelijk bestuurder niet bevoegd was om tot schorsing van werknemer in zijn hoedanigheid van statutair bestuurder van gedaagde 2 over te gaan. De omstandigheid dat bestuurder is benoemd tot bestuurder met doorslaggevende stem betekent dat, naar moet worden aangenomen, de stem van bestuurder de doorslag geeft op het moment dat de stemmen binnen het bestuur staken maar maakt hem niet bevoegd in plaats van de AvA tot schorsing van werknemer als statutair bestuurder over te gaan. Nu de door de voorzieningenrechter opgevatte schorsing al dateert van 3 februari 2020, de procedure fase 2 bij de Ondernemingskamer op 5 maart 2020 aanhangig is gemaakt en de mondelinge behandeling bij de Ondernemingskamer op 28 mei 2020 plaats zal vinden, brengt de belangenafweging tussen partijen met zich mee dat de gevorderde voorziening jegens gedaagde 2 om werknemer weer te doen inschrijven in de registers van de KvK zal worden afgewezen. Weliswaar heeft werknemer belang bij een (her)inschrijving, maar dat belang weegt, tegen de achtergrond dat hij zich na de formalisering van zijn benoeming voor het eerst op 12 februari 2020 heeft laten inschrijven, de huidige zeer gespannen situatie tussen de bestuurders van de familie van werknemer, het belang van de organisatie bij rust en stabiliteit en last but not least, de omstandigheid dat ter zake van de onderliggende problematiek naar de vraag door wie gedaagde 2 (en gedaagde 1) bestuurd moeten worden voorligt bij de Ondernemingskamer, die op 28 mei 2020 het geschil zal behandelen, de vordering tot (her)inschrijving zal worden afgewezen. Het nemen van een beslissing en het treffen van een eventuele voorlopige voorziening is thans aan de Ondernemingskamer.
werknemer – gedaagde 1
De arbeidsrechtelijke relatie die tussen gedaagde 1 en werknemer bestaat moet naar voorlopig oordeel, formeel gezien, gescheiden worden beoordeeld van de positie die werknemer als statutair bestuurder van gedaagde 2 heeft. Dat betekent dat de schorsing van werknemer voor zover het zijn werkzaamheden bij gedaagde 1 betreft vooralsnog uitsluitend binnen de arbeidsrechtelijke kaders moet worden getoetst. Nu deze werkzaamheden bestonden uit het feitelijk leiding geven aan gedaagde 1, zijn die werkzaamheden nauw verweven met die van zijn rol als (middellijk) statutair bestuurder. Dat brengt met zich dat, indachtig de hiervoor gemaakte belangenafweging voor toewijzing van de vordering tot wedertewerkstelling bij wijze van voorlopige voorziening thans geen plaats is. Die vordering zal daarom ook worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de, met de vordering tot wedertewerkstelling nauw verweven, vorderingen tot het verkrijgen van toegang tot alle bedrijfsfaciliteiten en systemen, afgifte van de sleutel(s) c.a. De vordering tot veroordeling van gedaagde 1 tot (tijdige) betaling van toekomstige loonbetalingen zal, nu gedaagde 1 er blijk van heeft gegeven niet steeds tot tijdige betaling over te gaan, worden toegewezen.