Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 13 oktober 2021
ECLI:NL:RBMNE:2021:5047
Feiten
StiPP voert een verplicht gestelde pensioenregeling uit in de zin van de Wet verplichte deelneming in een Bedrijfstakpensioenfonds 2000 voor de sector Personeelsdiensten en int de premies van werkgevers die onder de werkingssfeerbepaling van de regeling vallen. Van 1 januari 2013 tot 1 januari 2015 was de tekst van het verplichtstellingsbesluit nagenoeg gelijk aan de tekst van daarvoor, met dien verstande dat het verplichtstellingsbesluit tot 1 januari 2015 niet voorzag in een uitzondering voor de personeelsvennootschap. Met ingang van 1 januari 2021 geldt er een ruimere intraconcernuitzondering dan in het verplichtstellingsbesluit van 2015. StiPP heeft werkgeefster bij brief van 3 januari 2019 meegedeeld dat zij vanaf 1 januari 2013 verplicht is aangesloten. Tussen partijen is vervolgens een geschil ontstaan over de vraag of werkgeefster vanaf 1 januari 2013 tot 1 januari 2021 onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit van StiPP valt of niet. Werkgeefster vordert een verklaring voor recht dat zij zowel vóór als met ingang van 2021 niet onder de werkingssfeer van StiPP valt, met veroordeling van StiPP in de kosten van deze procedure.
Oordeel
Vanaf 1 januari 2021
Partijen zijn het erover eens dat werkgeefster vanaf 1 januari 2021 onder de uitzondering van de verplichtstelling van StiPP valt zolang zij uitsluitend werknemers aan de Gemeente en niet aan derden ter beschikking stelt.
1 januari 2015 tot 1 januari 2021
Voor wat betreft de periode van 1 januari 2015 tot 1 januari 2021 is tussen partijen in geschil of werkgeefster als personeelsvennootschap is uitgesloten van de verplichtstelling. Volgens de definitie in het verplichtstellingsbesluit is daarvan sprake indien (kort gezegd) de rechtspersoon zijn werknemers uitsluitend ter beschikking stelt aan een opdrachtgever met wie hij verbonden is in de zin van artikel 2:24a (als dochtermaatschappij) of 2:24b BW (als groep). Anders dan StiPP heeft betoogd, kan werkgeefster worden aangemerkt als een dochteronderneming in de zin van artikel 2:24a BW. Werkgeefster is een besloten vennootschap. Dat is een rechtspersoon die onder het bereik van titel 1 van Boek 2 BW valt. De gemeente is ook een rechtspersoon, is volledig aandeelhouder van werkgeefster en oefent volledige zeggenschap uit binnen werkgeefster. Werkgeefster voldoet daarmee aan de in artikel 2:24a BW opgenomen definitie van dochteronderneming. De omstandigheid dat de gemeente een rechtspersoon is waarvan de structuur en de inrichting niet in het Burgerlijk Wetboek maar in het publiekrecht zijn geregeld en dat titel 1 van Boek 2 BW voor haar niet geldt, maakt dit niet anders. Stipp heeft verder aangevoerd dat werkgeefster geen personeelsvennootschap in de zin van het verplichtstellingsbesluit is, omdat werkgeefster haar werknemers niet uitsluitend aan haar aandeelhouder ter beschikking stelt. De kantonrechter begrijpt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat werkgeefster in de periode van 1 januari 2015 tot 1 januari 2021 slechts één keer een werknemer voor een jaar heeft gedetacheerd naar een reguliere werkgever, die geen aandeelhouder was. Werkgeefster heeft aangegeven dat dit een uitzonderlijk geval betrof van een 17-jarige werknemer die nog geen uitvoerige begeleiding had gehad en direct kon komen werken bij een werkgever, terwijl zijn structurele beperkingen maakten dat die werkgever terughoudend was om deze werknemer in dienst te nemen. De kantonrechter acht voldoende aannemelijk dat deze detachering heeft plaatsgevonden zonder winstoogmerk en niet in het kader van de uitoefening van het beroep en bedrijf van werkgeefster. Uit het voorgaande volgt dat werkgeefster een personeelsvennootschap is in de zin van het verplichtstellingsbesluit en daardoor onder de uitzondering van de verplichtstelling valt.
1 januari 2013 tot 1 januari 2015
In de jaren 2013 en 2014 voorzag het verplichtstellingsbesluit niet in een uitzondering voor personeelsvennootschappen. De deelname in StiPP was verplicht gesteld voor (kort gezegd) uitzendkrachten ouder dan 21 jaar die op basis van een uitzendovereenkomst werkzaam waren voor een uitzendonderneming. StiPP heeft zich op het standpunt gesteld dat werkgeefster in de periode tussen 1 januari 2013 en 1 januari 2015 onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit viel en terecht is aangesloten. Werkgeefster heeft niet gemotiveerd betwist dat zij in deze periode onder de hiervoor opgenomen definities viel. Ter zitting heeft zij echter aangevoerd dat zij geen uitzendbeding in de arbeidsovereenkomsten had opgenomen, waardoor zij niet voldeed aan alle vereisten voor verplichte aansluiting. Zij verwijst hiervoor naar artikel 1 lid 1 onder c van het verplichtstellingsbesluit van 3 februari 2009, waarin die voorwaarde is opgenomen voor uitzendkrachten die werkzaam zijn in de sector metaal en techniek. Zonder nader toelichting, die ontbreekt, kan evenwel niet worden vastgesteld dat de werknemers van werkgeefster hieronder vallen. De door StiPP gevorderde verklaring voor recht over de periode van 1 januari 2013 tot 1 januari 2015 wordt toegewezen.