Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 19 oktober 2021
ECLI:NL:GHSHE:2021:3158
Feiten
Werknemer was sinds 1 juni 1986 op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst van (een rechtsvoorganger van) werkgever, laatstelijk als senior productiebeheerder. Op de arbeidsovereenkomst was de Cao X-Groep (hierna: cao) van toepassing. Als bijlage X was bij de cao opgenomen de Regeling preventie, re-integratie en bovenwettelijke aanspraken bij werkloosheid (hierna: Regeling). Deze Regeling kent onder meer een recht op een aanvullende WW-uitkering en een aansluitende WW-uitkering. Na onderhandelingen hebben partijen overeenstemming bereikt en op 11 juli 2011 een schriftelijke vaststellingsovereenkomst ondertekend ter beëindiging van hun arbeidsrelatie met wederzijds goedvinden per 1 mei 2013. Over de periode van 1 mei 2013 tot 1 juli 2016 heeft werknemer een WW-uitkering en een aanvulling op grond van de Regeling ontvangen. Werkgever heeft de aanvraag van werknemer voor een per 1 juli 2016 aansluitende uitkering op grond van de artikelen 8 en 9 Regeling bij primair besluit van 26 juli 2016 afgewezen. Werkgever heeft het tegen dat afwijzingsbesluit gerichte bezwaar van werknemer bij besluit van 18 december 2017 ongegrond verklaard. De kantonrechter heeft alle vorderingen van werknemer afgewezen. In hoger beroep staat de vraag centraal of werknemer ondanks een ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst gesloten vaststellingsovereenkomst, aanspraak kan maken op een aansluitende uitkering op grond van de Regeling.
Oordeel
De schriftelijke vaststellingsovereenkomst ziet niet alleen op de daarmee te beëindigen arbeidsovereenkomst, maar ook op de bovenwettelijke uitkeringen die werknemer daarna zou (kunnen) ontvangen. De considerans benoemt die beide aspecten ook nadrukkelijk. Hoewel in beginsel alle vormen van bovenwettelijke uitkeringen (mede) onderwerp van onderhandeling waren, komt (het recht op) een aansluitende uitkering op grond van de Regeling in de uiteindelijke vaststellingsovereenkomst niet voor. Dit is des te opvallender omdat werkgever in zijn eerder genoemde e-mail van 10 juni 2011 nadrukkelijk had aangegeven zich met het oog op de te sluiten overeenkomst te willen beperken tot alleen in de Regeling voorziene bovenwettelijke uitkeringen. Hoewel werkgever in die e-mail van 10 juni 2011 zelfs nog nadrukkelijk een mogelijke aansluitende uitkering op grond van de artikelen 8 en 9 Regeling noemde, vermeldt de uiteindelijk op 11 juli 2011 vastgelegde overeenkomst alleen dat aan werknemer naast een toegekend en verleend recht op WW-uitkering, de aanvulling op grond van de artikelen 5 en 5a Regeling zal toekomen. Het verder ontbreken van enige verwijzing naar een aansluitende uitkering op grond van de artikelen 8 en 9 Regeling, biedt steun voor de uitleg dat werknemer na de gesloten vaststellingsovereenkomst per 1 juli 2016 dus geen recht kan doen gelden op zo’n aansluitende uitkering. Mede gezien al het voorgaande had het bovendien op de weg van werknemer gelegen om het onterecht ontbreken van enige verwijzing naar een aansluitende uitkering op grond van de artikelen 8 en 9 Regeling nadrukkelijk aan de orde te stellen, maar dat is op of omstreeks het peilmoment niet gebeurd. Voor zover werknemer opwerpt dat hij nimmer uitdrukkelijk heeft afgezien van de aansluitende uitkering, kent het hof daaraan in dit geval geen groot gewicht toe. De vaststellingsovereenkomst vermeldt bovendien dat partijen verder niets meer van elkaar te vorderen hebben uit hoofde van de arbeidsovereenkomst en de beëindiging daarvan en dat zij elkaar daarvoor zonder enig voorbehoud finale kwijting verlenen. Zeker in het licht van het voorgaande ondersteunt ook dit de uitleg dat werknemer na de gesloten vaststellingsovereenkomst per 1 juli 2016 geen recht kan doen gelden op een aansluitende uitkering op grond van de artikelen 8 en 9 Regeling. Zelfs als werknemer dat destijds niet zo mocht hebben bedoeld of gewild, heeft werkgever dat toen in het licht van al het voorgaande zo mogen begrijpen en daarop mogen vertrouwen. Bij gebreke van concrete feiten voor een andere uitleg, volgt uit al het voorgaande dat werknemer na de gesloten vaststellingsovereenkomst per 1 juli 2016 geen recht kan doen gelden op een aansluitende uitkering op grond van de Regeling.