Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 2 november 2021
ECLI:NL:GHSHE:2021:3307
Het hof is van oordeel dat beide partijen de aard van hun rechtsverhouding hebben willen wijzigen en dat werknemer zich ervan bewust is of in elk geval moet zijn geweest dat daarmee een einde kwam aan de bestaande arbeidsovereenkomst.

Feiten

Werknemer is op 1 februari 1989 in dienst is getreden van werkgever. Het gaat in de onderhavige zaak om de vraag of tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestaat, dan wel of deze al in september 2008 is geëindigd. De kantonrechter heeft in het thans bestreden vonnis de vorderingen van werknemer afgewezen, omdat hij – zakelijk weergegeven – van oordeel was dat partijen in en omstreeks augustus 2008 de bedoeling hebben gehad om de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst te beëindigen en hun relatie voort te zetten in de vorm van een managementovereenkomst. Werknemer komt tegen de beslissing in hoger beroep en vordert voor recht te verklaren dat er een arbeidsovereenkomst bestaat. Verder vordert werknemer betaling van achterstallig loon.

Oordeel

In dit geding staat de vraag centraal of de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2008 met wederzijdse instemming is geëindigd. In dat geval bestaat immers geen aanspraak meer op loon. In dit verband is bepalend hetgeen partijen in de periode tussen maart/april 2008 en eind augustus 2008 hebben afgesproken, dan wel uit hetgeen zij toen redelijkerwijs hebben mogen begrijpen uit hetgeen zij over en weer jegens elkaar hebben verklaard. Het hof oordeelt dat genoegzaam is gebleken dat in de aanloop naar 1 september 2008 overleg heeft plaatsgevonden over een wijziging van de beloningswijze die ertoe heeft geleid dat de beloning van werknemer voor de te verrichten werkzaamheden via BV zou gaan lopen, welke vennootschap bij de Belastingdienst zou worden aangemeld als werkgever. Dat werknemer van dit alles tot 2018 geen wetenschap heeft gehad, is naar het oordeel van het hof niet geloofwaardig. Mede gelet op de feitelijke invulling die partijen vanaf 1 september 2008 aan hun rechtsverhouding hebben gegeven, is het hof met de kantonrechter van oordeel dat beide partijen met ingang van 1 september 2008 de aard van hun rechtsverhouding hebben willen wijzigen en dat werknemer zich ervan bewust is of in elk geval moet zijn geweest dat daarmee een einde kwam aan de bestaande arbeidsovereenkomst. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de arbeidsovereenkomst nooit is beëindigd, heeft werknemer gewezen op de omstandigheid dat werkgever vergoedingen is blijven doorbetalen tijdens een periode van ziekte van werknemer en dat hij in die periode door de Arbodienst van werkgever is begeleid. Naar het oordeel van het hof volgt daaruit op zich nog niet dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet is geëindigd. De vergoedingen werden immers niet aan werknemer betaald, maar aan BV, en wel op daartoe door BV gezonden facturen. Wanneer die vennootschap bij ziekte op andere wijze dan via werknemer in de nakoming van de managementovereenkomst blijft voorzien, blijft zij ook onverminderd aanspraak houden op de managementvergoedingen. Ook de omstandigheid dat werkgever (hierbij) zijn Arbodienst heeft ingeschakeld betekent op zich nog niet dat werkgever daar rechtens, op grond van een bestaande arbeidsovereenkomst, toe verplicht was. De enkele omstandigheid dat werknemer niet in alle kwesties, waaronder bijvoorbeeld ook HRM-vragen, vrij kon beslissen levert bovendien ook op zich geen grond op om te oordelen dat na 1 september 2008 tussen partijen nog een gezagsverhouding bestond die zo vergaand van aard was, of zo ingrijpend in de (afgeleide) managementbevoegdheden van werknemer, dat van een arbeidsovereenkomst kon worden gesproken. Het hof komt dan ook vooralsnog tot de slotsom dat partijen in 2008 beide de bedoeling hebben gehad om hun rechtsverhouding vanaf 1 september 2008 anders in te richten door werknemer te laten werken op grond van een opdracht op basis van een (management)overeenkomst met een daartoe door werknemer opgerichte BV. Deze bedoeling van partijen is wederzijds besproken en heeft, zo blijkt uit de uitvoering daarvan, gedurende een periode van 10 jaar hun instemming gehad.