Naar boven ↑

Rechtspraak

Federatie Nederlandse Vakbeweging c.s./N.V. Nederlandse Spoorwegen
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 3 december 2021
ECLI:NL:RBMNE:2021:6067
Vakbonden hebben een bodemprocedure gestart over de uitleg van de vrijwillige vertrekregeling in de NS-cao. In afwachting van de uitkomst van deze bodemprocedure vorderen vakbonden in kort geding een voorbehoud toe te voegen aan de finalekwijtingsbepaling in de vaststellingsovereenkomsten die aan NS-medewerkers worden aangeboden.

Feiten

Federatie Nederlandse Vakbeweging c.s. (hierna: Vakbonden) zijn betrokken bij de totstandkoming van de cao van de N.V. Nederlandse Spoorwegen (hierna: NS). Onderdeel van de NS-cao is het in hoofdstuk 11 opgenomen sociaal plan. Het sociaal plan is afgesloten voor de periode tot 1 januari 2025 en is van toepassing op reorganisaties of personeelsverminderingen binnen de verschillende ondernemingen van NS. In het sociaal plan wordt onderscheid gemaakt tussen een premobiliteitsfase een daarop volgende boventalligheidsfase. Tussen Vakbonden en NS ontstaat discussie over de uitleg van de bepalingen met betrekking tot de hoogte van ontslag in de premobiliteitsfase, de aftoppingsregeling bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd en de pensioenopbouw na ontslag. Bij de ontslaguitkering draait het om de vraag of op en na 1 januari 2020 bij de berekening van de transitievergoeding nog rekening moet worden gehouden met de 50plus-regeling die tot die datum was opgenomen in artikel 7:673d BW. Dit uitleggeschil is in een bodemprocedure bij de rechtbank Midden-Nederland aanhangig gemaakt. Werknemers die als premobiel zijn aangemerkt en in aanmerking willen komen voor de vrijwillige vertrekregeling in het sociaal plan, krijgen van NS een vaststellingsovereenkomst aangeboden. In de vaststellingsovereenkomst is een standaard finalekwijtingsbepaling opgenomen. Vakbonden willen ten aanzien van de finale kwijting een voorbehoud maken met de strekking dat, indien vakbonden in de bodemprocedure onherroepelijk geheel of gedeeltelijk in het gelijk worden gesteld, aan de desbetreffende werknemers alsnog de rechten worden toegekend, waarop zij ingevolge de uitkomst van de bodemprocedure recht zouden hebben. In kort geding vorderen vakbonden aan de finalekwijtingsbepaling een voorbehoud toe te voegen. NS betwist de vordering van Vakbonden. Naar de mening van NS staat het beginsel van de contractvrijheid in de weg aan een veroordeling om in de nog te sluiten vaststellingsovereenkomsten een voorbehoud bij de finale kwijting op te nemen. Volgens NS kan aan de contractvrijheid alleen artikel 7:611 BW in het geval van een evidente onbillijkheid iets afdoen.

Oordeel

De voorzieningenrechter stelt dat het in dit kort geding gaat om de vraag of NS als goed werkgever handelt door in de aan de werknemers aan te bieden vaststellingsovereenkomsten een finalekwijtingsbepaling op te nemen, zonder dat daarin een voorbehoud is gemaakt voor het geval in een bodemprocedure wordt beslist dat de uitleg die NS aan de desbetreffende cao-bepaling geeft onjuist is. De voorzieningenrechter oordeelt dat het in het arbeidsrecht geen zeldzaamheid is dat de contractsvrijheid onder omstandigheden wordt ingeperkt door de eisen die aan goed werkgeverschap mogen worden gesteld. Van een goed werkgever mag onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs worden verlangd dat hij zijn werknemers een individuele gang naar de rechter bespaart indien in het ‘collectieve geschil’ met Vakbonden onherroepelijk is beslist dat de uitleg die de werkgever eerder ten nadele van de werknemer aan de cao heeft gegeven (geheel of ten dele) onjuist is. De vordering van Vakbonden wordt onder toekenning van een dwangsom toegewezen.