Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 15 maart 2022
ECLI:NL:GHDHA:2022:400
Feiten
Werknemer is op 17 april 1990 bij (een rechtsvoorganger van) NN in dienst getreden. NN heeft het voornemen opgevat om de locatie waar werknemer werkzaam was te sluiten en in dat kader op 21 januari 2019 een adviesaanvraag ingediend bij de COR. Voor deze zaak is van belang de vaststelling van een peildatum voor de berekening van de reistijd van de medewerkers voor toepassing van het Sociaal Kader. In de adviesaanvraag is hiervoor een regeling weergegeven, die ook volgt uit het Sociaal Kader Reorganisatie NN (het SKR). In de SKR is een hardheidsclausule opgenomen. De COR heeft een positief advies gegeven naar aanleiding van de adviesaanvraag. NN heeft op 13 november 2019 bij de COR een addendum op de adviesaanvraag ingediend, om de peildatum met een week te verzetten. De COR heeft daarmee ingestemd. Werknemer heeft op 11 december 2019 bezwaar bij NN ingediend tegen de beslissing tot standplaatswijziging, met het verzoek ‘om heroverweging van de beslissing voor mij specifiek van de wijziging van de peildatum en in mijn geval de peildatum van 10 december 2019 te hanteren, zodat ik alsnog binnen de regeling van het sociaal kader val of er rekening gehouden wordt met de hardheidsclausule van het sociaal kader plan’. NN heeft het bezwaar van werknemer niet gehonoreerd. Bij brief van 2 maart 2020 heeft werknemer zijn arbeidsovereenkomst opgezegd ‘conform sociaal kader reorganisatie’. Op dat tijdstip had hij reeds een baan elders geaccepteerd. NN heeft aangegeven dat het werknemer vrij staat zijn baan op te zeggen, maar dat dit niet de consequenties heeft zoals werknemer die stelt (o.a. uitkering van een begeleidingsperiode en een beëindigingsvergoeding). Werknemer vordert een verklaring voor recht dat hij erop mocht vertrouwen dat hij met ingang van 1 maart 2020 boventallig werd en betaling van € 325.000. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. Werknemer komt op tegen het vonnis.
Oordeel
Het hof oordeelt dat de afspraken die NN met de COR had gemaakt NN de ruimte gaven de peildatum zelf vast te stellen en dus ook om die datum te wijzigen. Die ruimte volgt volgens het hof uit de adviesaanvraag en het positieve advies van de COR dat daarop is gevolgd. NN mocht de desbetreffende peildatum dus eenzijdig vaststellen en eenzijdig wijzigen toen bleek dat de nieuwe dienstregelingen op 10 december 2019 nog niet waren ingegaan mits die wijziging tijdig plaatsvond. De onderhavige wijziging was tijdig. Werknemer wist al op 15 november 2019 dat de peildatum niet 10 maar 17 december 2019 zou zijn. Het hof volgt werknemer evenmin in zijn beroep op het gerechtvaardigd vertrouwen in de oorspronkelijke peildatum. De datum 10 december 2019 wordt in de adviesaanvraag aan de COR en in de uitlatingen van NN van vóór 15 november 2019 wel een aantal keren als peildatum genoemd maar steeds is daarbij uitdrukkelijk vermeld dat het berekenen van de reistijd en het maken van een definitieve keuze afhankelijk zal moeten zijn van de nieuwe dienstregelingen, die begin december 2019 bekend zullen worden. Werknemer heeft op grond van deze verklaringen van NN er dus niet van mogen uitgaan dat 10 december 2019 peildatum zou blijven als de nieuwe dienstregelingen op die datum nog niet waren ingegaan, zoals het geval is geweest. Voor wat betreft het beroep op de hardheidsclausule oordeelt het hof dat het feit dat werknemer zich in oktober en november 2019 heeft voorbereid op een afscheid van NN omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij boventallig zou worden verklaard niet leidt tot een onbillijke situatie waarin het SKR niet voorziet, zodat toepassing van de hardheidsclausule zou kunnen leiden tot het alsnog boventallig verklaren van werknemer. Het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd.