Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Dordrecht), 7 april 2022
ECLI:NL:RBROT:2022:2633
Feiten
Werknemer is met ingang 1 maart 2017 voor bepaalde tijd als chauffeur in dienst getreden bij de v.o.f. (hierna: werkgeefster) tegen een salaris van € 1.551,60 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en een arbeidsduur van 160 uur per maand. Op 13 maart 2017 heeft werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden een verkeersongeval gehad. Hierbij heeft hij letsel opgelopen waardoor hij enige tijd in het ziekenhuis heeft gelegen. Werkgeefster heeft de arbeidsovereenkomst op de dag van het ongeval – tijdens de proeftijd – opgezegd. Sinds 11 maart 2019 ontvangt werknemer een WIA-uitkering. Werknemer is onder bewind gesteld. De kantonrechter Dordrecht heeft bij vonnis van 2 augustus 2018 voor recht verklaard dat werkgeefster – wegens het ontbreken van een inzittendenverzekering – hoofdelijk aansprakelijk is voor de door werknemer geleden en nog te lijden schade. Bewindvoerder (hierna: Heerhugowaard Bewindvoering) vordert een bedrag van € 151.280 aan schadevergoeding, waaronder een bedrag van € 25.000 aan smartengeld. Werkgeefster concludeert tot afwijzing van de vordering.
Oordeel
De kantonrechter hanteert als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding dat werknemer zo veel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis (het niet afsluiten van een inzittendenverzekering) niet had plaatsgevonden. Om dit te kunnen vaststellen moet worden vastgesteld (1) wat de schade van werknemer als gevolg van het verkeersongeval is en (2) welk bedrag werknemer uit hoofde van een behoorlijke inzittendenverzekering zou hebben ontvangen. Het bestaan en de omvang van schade door verminderd arbeidsvermogen na een ongeval moet worden vastgesteld door een vergelijking te maken tussen het inkomen van de werknemer in de feitelijke situatie na het ongeval en het inkomen dat de werknemer zou hebben ontvangen in de hypothetische situatie zonder het ongeval. De stelplicht en de bewijslast van de schade rusten in beginsel op de werknemer. De kantonrechter gaat bij de begroting van het verkies aan arbeidsvermogen uit van (1) wat redelijkerwijze te verwachten was met betrekking tot de voortzetting van de arbeidsovereenkomst, (2) wat – gelet op de leeftijd – het perspectief van werknemer was op het vinden van een nieuwe baan tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd, (3) het (onderbroken) arbeidsverleden van werknemer en (4) de inkomsten ontvangen uit ZW-, WIA- en PW-uitkering. Om de schade te kunnen berekenen wordt Heerhugowaard Bewindvoering in de gelegenheid gesteld om bij akte (1) een nadere onderbouwing van het nettosalaris inclusief vakantiegeld over te leggen, (2) een berekening in te brengen van het bedrag aan PW-uitkering en/of WW-uitkering, (3) specificaties van de ZW-uitkering over te leggen en (4) stukken over te leggen met betrekking tot de PW-uitkering. De kantonrechter oordeelt dat een toekenning van € 20.000 aan smartengeld billijk is. Omdat werkgeefster zich op het standpunt stelt dat werknemer na het ongeval op 13 maart 2017 werkzaam is (geweest) als vrachtwagenchauffeur, krijgt werkgeefster daarvan de bewijsopdracht. De kantonrechter verwijst de zaak naar de rolzitting van 12 mei 2022.