Rechtspraak
Feiten
Werknemer is vanaf 17 november 2009 tot 17 november 2014 bij KFC Holdings B.V. (hierna: KFC) in dienst geweest op basis van vijf elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten voor de bepaalde tijd van telkens een jaar. Sinds 9 september 2013 bekleedde werknemer de functie van shiftmanager. Op 13 maart 2014 heeft KFC werknemer op staande voet ontslagen vanwege gestelde seksuele intimidatie van een vrouwelijke collega op 13 februari 2014 (‘het kusincident’) en andere signalen van ongeoorloofd gedrag. Dee gemachtigde van werknemer heeft bij brief van 18 maart 2014 de nietigheid van het ontslag ingeroepen, waarna KFC een voorwaardelijk ontbindingsverzoek heeft ingediend, primair gebaseerd op de aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde dringende reden. In de ontbindingsprocedure is na getuigenverhoor gebleken dat werknemers van KFC werknemer valselijk hebben beschuldigd. KFC heeft toen het ontslag op staande voet ingetrokken. Werknemer heeft zich op 16 juli 2014 – tegen welke dag hij was opgeroepen om het werk te hervatten – met psychische klachten ziek gemeld. KFC heeft de arbeidsovereenkomst niet verlengd, zodat deze van rechtswege is geëindigd op 17 november 2014. Werknemer heeft in eerste aanleg een verklaring voor recht gevorderd dat KFC jegens hem is tekortgeschoten in haar verplichting tot goed werkgeverschap door hem niet per 17 november 2014 een vaste arbeidsovereenkomst aan te bieden. Ook heeft hij veroordeling van KFC gevorderd tot vergoeding van materiële en immateriële schade. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. Werknemer bestrijdt dit oordeel in hoger beroep, onder handhaving van zijn vordering. Bij tussenarrest is overwogen dat KFC zich tegenover werknemer niet als goed werkgever heeft gedragen door het dienstverband niet – voor onbepaalde tijd – te verlengen. Voorts is beslist dat de als gevolg daarvan door werknemer in de periode van 17 november 2014 tot 17 november 2015 (de referteperiode) geleden inkomens- en pensioenschade voor vergoeding in aanmerking komt. Werknemer is in de gelegenheid gesteld de door hem gestelde schade nader te onderbouwen.
Oordeel
Het hof oordeelt als volgt. Volgens werknemer bestaat zijn schade uit inkomensschade, pensioenschade en opleidingskosten. Het hof stelt vast dat werknemer in de referteperiode inkomsten heeft ontvangen van € 27.052 bruto. In verhouding tot het door werknemer bij KFC laatstverdiende loon van afgerond € 28.940 bruto, heeft werknemer dus inkomensschade geleden van € 1.888 bruto. De pensioenschade wordt vastgesteld op (afgerond) € 4.410 bruto. De schadepost ‘opleidingskosten’ wordt door het hof buiten beschouwing gelaten. Nog daargelaten dat werknemer niet eerder in de procedure heeft gesteld dat de door hem gevorderde schade mede scholingskosten omvat, is het hof met KFC van oordeel dat de enkele overlegging van de aangifte inkomstenbelasting een onvoldoende onderbouwing van deze kosten vormt. Werknemer heeft dan ook inkomens- en pensioenschade geleden tot een bedrag van in totaal € 6.298 bruto. KFC wordt tot betaling van dit bedrag veroordeeld.