Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/RBOC ''Fort Markenbinnen'' B.V.
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 4 mei 2022
ECLI:NL:RBNHO:2022:4171
Werknemer meent recht te hebben op terugbetaling studiekosten in verband met vermeende niet-rechtsgeldige studieovereenkomst. Strekking studiekostenbeding en financiƫle risico's daaromtrent zijn voldoende duidelijk gemaakt aan werknemer. Vordering werknemer afwegen.

Feiten 

Werknemer is op 1 september in dienst getreden bij RBOC 'Fort Markenbinnen' B.V. (hierna: RBOC) als Accountmanager & Teamleider. Op 8 november 2019 hebben partijen een studieovereenkomst ondertekend, in verband met de hbo-opleiding Integrale veiligheid die werknemer met instemming van RBOC wilde volgen. In die overeenkomst staat onder meer dat RBOC de studiekosten kan terugvorderen als werknemer het dienstverband tijdens de studie beëindigt. Deze situatie heeft zich begin 2021 voorgedaan, zodat RBOC bij de eindafrekening een deel van de studiekosten heeft ingehouden. Voor het resterende deel van de studiekosten hebben partijen een betalingsregeling getroffen, die door werknemer is nagekomen. Werknemer vordert onder meer terugbetaling van de studiekosten en legt daaraan – kort weergegeven – ten grondslag dat de studieovereenkomst niet rechtsgeldig is, zodat RBOC op basis daarvan geen studiekosten kan terugvorderen. 

Oordeel 

De kantonrechter volgt werknemer niet in zijn stelling dat in de studieovereenkomst niets staat over de periode waarin RBOC geacht wordt baat te hebben bij de door de studie verworven kennis en vaardigheden. In de studieovereenkomst is de baatperiode bepaald op vijf jaar na het afronden van de studie. Bovendien is ook voldaan aan het vereiste van een glijdende schaal. Daarmee is de opleidingsovereenkomst op zichzelf rechtsgeldig. Ook aan de bijkomende voorwaarden waaraan voldaan moet zijn voor een geslaagd beroep op een op zichzelf rechtsgeldig studiekostenbeding, is naar het oordeel van de kantonrechter voldaan. Hoewel RBOC zich in de correspondentie met werknemer aanvankelijk ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat bij de inhouding van de studiekosten op het bij de eindafrekening uit te betalen loon geen rekening gehouden hoefde te worden met de beslagvrije voet, is zij op dit standpunt teruggekomen. Verder staat vast dat werknemer op eigen verzoek een hbo-opleiding is gestart, en dat RBOC ermee heeft ingestemd de daaraan verbonden kosten te vergoeden. In dat verband zijn partijen de studieovereenkomst aangegaan. In die overeenkomst is uitdrukkelijk het totaalbedrag van de studiekosten genoemd dat in aanmerking komt voor vergoeding door RBOC. Ook is in de studieovereenkomst duidelijk bepaald dat bij beëindiging van het dienstverband door de werknemer tijdens de opleiding, de werkgever gerechtigd is om 100% van de vergoede kosten terug te vorderen. In die zin is het studiekostenbeding voldoende duidelijk geformuleerd. Werknemer voert aan dat RBOC, ter toelichting van de studieovereenkomst, de ernstige consequenties van de terugbetalingsverplichting niet voldoende aan hem uiteengezet heeft. De wens van werknemer om zo snel mogelijk met de studie te starten en de tijdsdruk die hij daardoor mogelijk voelde om de studieovereenkomst te tekenen, zijn RBOC echter niet aan te rekenen. Voor zover werknemer zich erop beroept dat sprake was van een ernstige verstoring van zijn werkrelatie die hem zou hebben belet een weloverwogen beslissing te kunnen nemen ten aanzien van het aangaan van de studieovereenkomst, heeft hij dit niet aannemelijk gemaakt. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat voldoende duidelijk aan werknemer kenbaar is gemaakt wat de strekking is van het studiekostenbeding waarmee hij akkoord ging en welke financiële risico’s hij hiermee liep. Zodoende kan RBOC een geslaagd beroep doen op de terugbetalingsregeling in de studieovereenkomst. Dit betekent dat werknemer de studiekosten niet ten onrechte heeft terugbetaald, zodat zijn vordering moet worden afgewezen.