Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 7 juli 2022
ECLI:NL:GHSHE:2022:2250
Feiten
Werknemer werkt sinds 1 mei 1992 op het Notariskantoor, laatstelijk als notarisklerk. Eind jaren negentig zijn partijen overeengekomen dat werknemer een extra beloning krijgt voor elke akte die jaarlijks boven een aantal van 2000 aktes door het notariskantoor zou worden gepasseerd. Mr. [oud-notaris] heeft werknemer destijds verzocht bij zijn collega’s geen melding te maken van deze betalingsafspraak. Op enig moment is onder de collega’s commotie ontstaan over deze ‘geheime’ afspraak. Het Notariskantoor heeft in verband met de ontstane sfeer aan werknemer verzocht om in een aparte ruimte te gaan werken. De situatie is vervolgens geëscaleerd en heeft geleid tot een kortgedingprocedure waarbij werknemer wedertewerkstelling vorderde en het Notariskantoor op zijn beurt een ontbindingsverzoek indiende. Die vorderingen/verzoeken zijn gelijktijdig op zitting behandeld. De kantonrechter heeft, voor zover in het hoger beroep van belang, de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden per 1 maart 2022 en het Notariskantoor veroordeeld om aan werknemer onder andere uiterlijk 1 april 2022 de wettelijke transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 145.000 bruto te betalen. Het notariskantoor heeft geen gebruik gemaakt van de door de kantonrechter geboden mogelijkheid om het verzoek in te trekken. Daarnaast heeft het Notariskantoor op 7 december 2021 werknemer ontslag op staande voet aangezegd. Werknemer heeft vernietiging van die opzegging verzocht in een afzonderlijke procedure. Bij vonnis van 3 maart 2022 is de opzegging vernietigd. In hoger beroep verzoekt het Notariskantoor zijn vorderingen in eerste aanleg alsnog toe te wijzen en die van werknemer af te wijzen en te bepalen dat het Notariskantoor wordt ontheven uit de verplichting tot betaling van de diverse aan hem opgelegde bedragen.
Oordeel
Ontslag op staande voet
Het Notariskantoor voert aan dat werknemer bij aangetekende brief van 7 december 2021 (nogmaals betekend bij deurwaardersexploot van 9 december 2021) op staande voet is ontslagen. Het hof oordeelt dat de op het ontslag op staande voet gestoelde verzoeken van het Notariskantoor niet toewijsbaar zijn, omdat van een rechtsgeldig ontslag op staande voet niet is gebleken.
Ontbinding arbeidsovereenkomst op grond van artikel 6:265 BW juncto 7:686 BW
Het Notariskantoor voert met veertien grieven aan dat de kantonrechter zijn verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens tekortkomingen in de nakoming aan de zijde van werknemer ten onrechte heeft afgewezen. Het hof oordeelt als volgt. Voor ontbinding van een arbeidsovereenkomst moet - ook indien de ontbinding wordt gegrond op artikel 6:265 BW - mede gelet op de beschermingsgedachte die aan het arbeidsrecht ten grondslag ligt, sprake zijn van een zodanig ernstige tekortkoming dat deze de ontbinding van die arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang. Het betoog van het Notariskantoor dat iedere tekortkoming voldoende grond kan zijn voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst volgt het hof niet. De grieven falen. In hoger beroep heeft het Notariskantoor voor het hof en de wederpartij onvoldoende duidelijk aangegeven welke andere factoren in eerste aanleg zijn vermeld of welke andere factoren daarbij alsnog betrokken zouden moeten worden.
Ontbinding op de e- g- of i-grond
Het hof stelt voorop dat partijen het eens zijn over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het gaat dus verder om de vraag of al dan niet sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van werknemer (in welk geval geen transitievergoeding verschuldigd is) of ernstig verwijtbaar handelen van het Notariskantoor (dat heeft geleid tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst) in welk geval naast de transitievergoeding ook een door het Notariskantoor te betalen billijke vergoeding aan de orde is. Het hof komt tot het oordeel dat niet is gebleken dat werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat alle de daar tegen gerichte grieven falen. Werknemer heeft recht op de transitievergoeding en een billijke vergoeding,
Transitievergoeding en billijke vergoeding
De (voorwaardelijke) vordering van werknemer om de hoogte van de transitievergoeding nader vast te stellen wijst het hof toe. De ten tijde van de bestreden beschikking nog niet voorhanden variabelen zijn thans wel bekend. Het hof bepaalt de transitievergoeding op € 106.962,94 bruto. Ten aanzien van de billijke vergoeding komt het hof aan de hand van een aantal gezichtspunten tot het oordeel dat op dit punt de beschikking van de kantonrechter wordt vernietigd; de toegewezen billijke vergoeding van € 145.000 bruto wordt alsnog vastgesteld op € 100.000 bruto.