Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 4 oktober 2022
ECLI:NL:RBMNE:2022:3988
Feiten
Werkneemster is op 1 maart 2015 in dienst getreden bij de (rechtsvoorganger) van werkgever in de functie van medewerker verkoop binnendienst. De vennoten van werkgever zijn de vader en jongere zus van werkneemster. De activiteiten van werkgever bestonden uit een fietsenwinkel met een inpandige print/kopieerservice. In een gesprek op 17 november 2021 heeft de adviseur van werkgever werkneemster medegedeeld dat werkgever haar dienstverband wenst te beëindigen en dat zij per direct is vrijgesteld van werkzaamheden. Op 23 februari 2022 heeft werkgever een ontslagaanvraag bij het UWV ingediend op grond van bedrijfseconomische redenen. Werkgever heeft aan deze aanvraag ten grondslag gelegd dat hij het voornemen heeft om de onderneming per 1 april 2022 te staken vanwege zijn schuldenpositie van € 450.000 en vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van een van de vennoten. Op 24 februari 2022 is een andere bv opgericht. De zwager van werkneemster is de indirect bestuurder van deze vennootschap. De activiteiten van deze bv zijn gestart op 1 april 2022 in het tot die datum door werkgever gebruikte bedrijfspand. Deze bv richt zich volledig op de verkoop en het onderhoud van rijwielen. In februari 2022 heeft werkgever een bedrag van € 2.354,45 netto ingehouden op het loon van werkneemster. Op 22 april 2022 heeft het UWV de ontslagvergunning verleend. Bij brief van 11 mei 2022 heeft werkgever de arbeidsovereenkomst met werkneemster opgezegd tegen 23 april 2022. Werkneemster stelt zich op het standpunt dat er voor 22 april 2022 sprake was van een overgang van onderneming en zij dus van rechtswege in dienst is gekomen van de nieuw opgerichte bv.
Oordeel
Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende komen vast te staan dat (een deel van) de ondernemingsactiviteiten van werkgever feitelijk vanaf 1 april 2022 (is) zijn voortgezet door de nieuwe bv. De fietsenwinkel is namelijk zonder onderbreking en met gebruikmaking van dezelfde bedrijfsmiddelen door de nieuwe bv voortgezet in het tot die datum door werkgever gebruikte pand. De nieuwe bv heeft ook de voorraad van werkgever gekocht en zij heeft op zitting verklaard dat zij gebruikmaakt van het vaste klantenbestand van werkgever. Bovendien is een deel van het personeel mee overgegaan. Er is dus sprake van een overgang van onderneming. De omstandigheid dat de nieuwe bv niet actief is op het gebied van printen, drukken en fotografie, rechtvaardigt niet de conclusie dat de identiteit van de onderneming wezenlijk is gewijzigd. Met de drukkerij werd ook niet veel omzet behaald. Daarom kan niet worden vastgesteld dat de drukkerij de kernactiviteit van werkgever was en daarmee bepalend was voor de identiteit van de onderneming. Ook het verweer van de nieuwe bv dat zij een nieuwe huurovereenkomst voor het pand heeft gesloten en nieuwe afspraken heeft gemaakt met de werknemers en leveranciers treft geen doel. Deze omstandigheden zijn niet doorslaggevend voor de vraag of sprake is van een overgang van onderneming. De arbeidsovereenkomst van werkneemster is dus niet geëindigd door de opzegging van 11 mei 2022. Werkneemster heeft dan ook recht op uitbetaling van haar achterstallige salaris. Ook het bedrag van € 2.354,45 is ten onrechte ingehouden op het salaris van de werkneemster.