Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 8 november 2022
ECLI:NL:GHDHA:2022:2126
Feiten
Werknemer is met ingang van 11 november 2019 in dienst getreden bij Big Foodcenter Horeca B.V. (hierna: BFH) als commercieel medewerker. Bij brief van 5 februari 2020 heeft BHF werknemer op staande voet ontslagen omdat werknemer sinds 2 januari 2020 niet meer verscheen voor het verrichten van werkzaamheden. Werknemer was namelijk vertrokken naar het buitenland. Werknemer heeft in eerste aanleg gevorderd dat BFH wordt veroordeeld tot (i) betaling van het loon over de maanden december 2019 en januari 2020 tot 5 februari 2020, (ii) betaling van een vergoeding voor zeven niet genoten vakantiedagen en (iii) afgifte van loonstroken over de periode van november 2019 t/m februari 2020 met daarin een eindafrekening. De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen omdat werknemer niet heeft weersproken dat hij gedurende de periode waarover hij loon vordert geen werkzaamheden heeft verricht voor BFH en dat het niet verrichten van de overeengekomen arbeid voor rekening komt van werknemer. In hoger beroep verzoekt werknemer het hof om vernietiging van het vonnis en om toewijzing van zijn vorderingen, met veroordeling van BFH in de kosten van beide instanties.
Oordeel
Het hof maakt onderscheid tussen de volgende perioden: (i) 1 december 2019 tot 2 januari 2020, (ii) 2 januari 2020 tot 18 januari 2020 en (iii) 18 januari 2020 tot 5 februari 2020.
Ad (i) 1 december 2019 tot 2 januari 2020
Volgens werknemer heeft hij in deze periode de overeengekomen arbeid verricht en heeft BFH geen verweer gevoerd tegen de loonvordering voor zover betrekking hebbend op deze periode. Het oordeel van de kantonrechter dat werknemer niet heeft weersproken dat hij gedurende de periode waarover hij loon vordert geen werkzaamheden heeft verricht voor BFH is ten aanzien van deze periode onjuist. Over deze periode is de loonvordering toewijsbaar.
Ad (iii) 18 januari 2020 tot 5 februari 2020
Als onvoldoende weersproken neemt het hof als vaststaand aan dat werknemer op 18 januari 2020 in Roemenië is gearresteerd en vanaf die datum in hechtenis heeft verbleven tot in elk geval 5 februari 2020 wegens verdenking ter zake van mensensmokkel. Het staat vast dat werknemer in deze periode de overeengekomen arbeid niet heeft verricht, wat in deze periode naar redelijkheid voor rekening van werknemer behoort te komen. De enkele stelling dat werknemer op verzoek van BFH naar Roemenië is gereisd, is in dit kader onvoldoende. De klacht van werknemer voor zover betrekking hebbend op deze periode faalt.
Ad (ii) 2 januari 2020 tot 18 januari 2020
Het hof volgt het betoog van werknemer dat de stellingen van BFH ten aanzien van de gang van zaken in deze periode zodanig inconsistent zijn en zoveel vragen oproepen die onbeantwoord zijn gebleven, dat het verweer van BFH als onvoldoende gemotiveerd moet worden verworpen. Aan werknemer en een collega is een bedrag van € 800 als voorschot overgemaakt kort na half januari 2020. BFH heeft dit bedrag overgemaakt aan de collega. Het ligt niet in de rede een loonvoorschot te betalen aan een medewerker die al enige tijd ongeoorloofd afwezig is. Een toelichting ontbreekt. Het hof acht het onvoldoende gemotiveerd weersproken dat werknemer met het oog op zijn werkzaamheden voor BFH naar het buitenland is gereisd. Werknemer heeft in hoger beroep stukken overgelegd met de toelichting dat het door BFH overgemaakte bedrag in werkelijkheid diende voor de betaling van een huurauto in Roemenië. De loonvordering over de periode van 2 januari 2020 tot 18 januari 2020 acht het hof daarom gegrond.
Voor zover in de grieven wordt geklaagd over de afwijzing van de vordering over de periode van 1 december 2019 tot 18 januari 2020 slagen de grieven derhalve. Tegen de vordering van uitbetaling van de niet-genoten vakantiedagen op de voet van artikel 7:641 lid 1 BW is geen verweer gevoerd. Het hof zal deze vordering over het tijdvak van 1 november 2019 tot 18 januari 2020 toewijzen. Dit komt overeen met vijf dagen. De vordering van werknemer tot het verstrekken van de loonstroken over de maanden november 2019 t/m februari 2020 wordt toegewezen. BFH wordt veroordeeld in de kosten in eerste aanleg en hoger beroep.