Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 8 november 2022
ECLI:NL:GHSHE:2022:3869
Feiten
Werknemer is voor bepaalde tijd in dienst getreden bij CTS in de functie van monteur tegen een bruto-uurloon van € 11,50 verhoogd met 8% vakantiegeld. Hij is feitelijk in december 2019 met zijn werkzaamheden aangevangen. Partijen hebben op 2 juni 2020 een schriftelijke arbeidsovereenkomst getekend waarin staat dat de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de periode 1 januari 2020 tot en met 30 juni 2020. In de periode van 1 december 2019 tot en met juni 2020 heeft werknemer € 3.600 (netto) loon ontvangen. Werknemer vordert (o.a.) achterstallig loon. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen. CTS heeft in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van werknemer.
Oordeel
Niet in geschil is dat partijen zijn overeengekomen dat werknemer recht heeft op uitbetaling van minimaal 15 uur per week. Dat werknemer in de weken waarin hij minder dan 15 uur heeft gewerkt niet beschikbaar was of niet wilde werken, heeft CTS onvoldoende onderbouwd. Verder verwerpt het hof het standpunt van CTS dat zij werknemer niet kon laten werken omdat hij zijn beschikbaarheid niet had doorgegeven. CTS had werknemer eenvoudigweg kunnen oproepen om te komen werken. CTS heeft de door werknemer opgegeven uren, die grotendeels aansluiten bij de rittenregistratie, en waarvoor werknemer ten aanzien van de door CTS geconstateerde afwijkingen een plausibele verklaring heeft gegeven, onvoldoende betwist. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het aan de werkgever is om te zorgen voor een ordentelijke organisatie van de urenregistratie.