Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 7 maart 2023
ECLI:NL:GHSHE:2023:747
Feiten
Werkneemster is met ingang van 1 oktober 2006 op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden van Euregio Recycling B.V. (hierna: Euregio), tegen een brutoloon van € 3.000 per maand, in de loop der tijd vermeerderd met de reguliere cao-loonsverhogingen. Werkneemster voerde vanaf 2008 de salarisadministratie voor Euregio en was laatstelijk werkzaam als managementassistente. Als zodanig verwerkte en controleerde zij voor Euregio toen ook de salarisgegevens. Bij beschikking van 31 januari 2019 heeft de kantonrechter op verzoek van Euregio kort gezegd de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 maart 2019 ontbonden en aan werkneemster € 22.109,12 bruto aan transitievergoeding toegekend, met wettelijke rente. Het hof heeft de beschikking op 29 augustus 2019 bekrachtigd en de Hoge Raad heeft het daartegen gerichte cassatieberoep op 25 september 2020 verworpen. Partijen bestoken elkaar over en weer met verschillende juridische procedures, waaronder beslaglegging en opheffing daarvan. Bij kortgedingvonnis van 12 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van werkneemster om op verbeurte van een dwangsom het beroep tegen een vonnis van 12 februari 2020 in te trekken en Euregio te verbieden om werkneemster in rechte te betrekken met schadevorderingen die in relatie staan met de arbeidsovereenkomst of aanspraken met betrekking tot loonschade en re-integratiekosten (procedeerverbod) toegewezen. Euregio komt in hoger beroep op tegen de beslissing van de kantonrechter waarbij de vordering van Euregio is afgewezen om voor recht te verklaren dat aan werkneemster € 29.200 bruto als onverschuldigd loon is betaald en dat zij dit moet terugbetalen. In deze procedure is eveneens de vordering van werkneemster om een procedeerverbod aan Euregio op te leggen afgewezen.
Oordeel
Euregio stelt met grief 1 dat zij per maand € 200 meer heeft uitbetaald dan het in het arbeidscontract beschreven loon. Euregio meent dat werkneemster hierdoor over de gehele arbeidsperiode € 29.200 bruto onverschuldigd te veel aan loon heeft ontvangen. Werkneemster stelt dat met de toenmalige directeur is overeengekomen dat haar loon met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 2006 € 3.000 bruto per maand bedraagt. Aan de hand van een getuigenverhoor oordeelt het hof dat partijen met ingang van 1 oktober 2006 nadrukkelijk een loonsverhoging van € 2.800 naar € 3.000 bruto per maand zijn overeengekomen. De kantonrechter heeft de onverschuldigde loonbetaling van € 200 bruto per maand naar het oordeel van het hof terecht van de hand heeft gewezen. Euregio komt met grief 2 op tegen de door de kantonrechter aan werkneemster toegewezen feestdagentoeslag van € 1.000. Het hof overweegt dat uit de stellingen en stukken niet (voldoende) volgt dat de niet bedongen feestdagentoeslag als tegenprestatie voor de door werkneemster verrichte arbeid gold. Hierom is naar het oordeel van het hof de vordering van werkneemster voor een hoofdsom van € 1.000 ten onrechte toegewezen. Grief 2 slaagt. Vervolgens grieft Euregio tegen de toekenning van € 519,84 aan verloftegoed (grief 3), € 346,56 aan verlofuren (grief 4) en de wettelijke verhoging (grief 5). Grief 3 mist doel. Het hof overweegt dat bij gebreke van een voldoende betwisting door Euregio met de zich in het eigen werkgeversdomein liggende gegevens, moet worden uitgegaan van de door werkneemster gestelde feiten. Daar komt nog bij dat de kantonrechter de tegenwerpingen van Euregio reeds gemotiveerd heeft verworpen, maar Euregio in beroep in de kern slechts volstaat met een herhaling van die tegenwerpingen. Grief 4 mist ook doel. Het hof overweegt dat bij toepasselijkheid van die cao en bij gebreke van een voldoende betwisting door Euregio met de zich in het eigen werkgeversdomein liggende gegevens, moet worden uitgegaan van de door werkneemster gestelde feiten. Dat klemt nog meer nu de kantonrechter de toewijzing in de kern op dezelfde gronden baseert, maar Euregio (ook) in hoger beroep niet (voldoende) duidelijk maakt waarom dat precies onjuist moet worden geacht en Euregio blijft volstaan met een herhaling van haar standpunt uit de eerste aanleg. Met grief 5 bouwt Euregio voort op haar grieven 2, 3 en 4 en in zoverre heeft deze grief naar het oordeel van het hof geen zelfstandige betekenis. Voor zover Euregio blijkens deze grief de door werkneemster gevorderde “wettelijke verhoging” onvoldoende bepaald acht, kan het hof Euregio hierin niet volgen. In reconventie stelt werkneemster dat Euregio en haar directeur onrechtmatig misbruik maken van hun beslagleggings- en procedeerbevoegdheden door haar systematisch met kennelijk ongegronde en kansloze acties te bestoken als gevolg waarvan werkneemster tot de financiële bodem wordt gedreven en aanzienlijke gezondheidsproblemen ondervindt. Het hof overweegt dat deze vorderingen in dit geding reeds niet toewijsbaar zijn omdat artikel 6 EVRM bepaalt dat bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en plichten eenieder recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn en door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij wet is ingesteld. Daarop zijn wel uitzonderingen denkbaar, zoals het door werkneemster ingeroepen misbruik van proces- of beslagbevoegdheden of het systematisch onrechtmatig instellen van evident ongegronde of kansloze vorderingen die in verband met de betrokken belangen van werkneemster achterwege hadden behoren te blijven. In lijn met de partijen bekende uitspraken zoals die inmiddels hierover tussen hen zijn gewezen, kan het hof nu echter (nog) niet oordelen dat daarvan sprake is en dient de bescherming van artikel 6 EVRM te prevaleren, zeker nu niet voldoende is gesteld of gebleken dat Euregio met name na de hofbeschikking van 31 oktober 2019 willens en wetens nog evident ongegronde of kansloze acties heeft ondernomen. Hierdoor mist de incidentele grief van werkneemster doel. Er volgt een gedeeltelijke vernietiging van het vonnis.