Rechtspraak
Rechtbank Gelderland (Locatie Arnhem), 1 maart 2023
ECLI:NL:RBGEL:2023:1059
Feiten
Werkneemster is op 6 november 2000 in dienst getreden bij de gemeente Rheden (hierna: de gemeente) als ICT-adviseur op basis van een aanstelling van 26,53 uur per week. Haar feitelijke arbeidsduur was 28 uur per week. Op 1 juli 2017 is de gemeente een samenwerking aangegaan met de gemeenten Arnhem en Renkum. De uitvoeringsorganisatie ‘De Connectie’ werd opgericht en werkneemster ging voor die organisatie werkzaamheden verrichten. Ze bleef wel in dienst bij de gemeente. Met ingang van 1 september 2018 is de functie van werkneemster gewijzigd. Ze werd ‘demand manager’ voor 28 uur per week. Per 1 januari 2020 was werkneemster werkzaam bij de gemeente op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In de arbeidsovereenkomst is de cao Gemeenten (hierna: de cao) van toepassing verklaard. Werkneemster is op 3 augustus 2020 volledig arbeidsongeschikt geraakt. Vanaf 19 juli 2021 was werkneemster volgens de bedrijfsarts volledig arbeidsgeschikt. In januari 2022 heeft werkneemster haar werkzaamheden hervat, waarna zij in mei 2022 uit dienst is getreden vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Werkneemster vordert thans een verklaring voor recht dat zij vanaf 1 april 2020 in dienst is geweest bij de gemeente voor gemiddeld 47,5 uur per week alsmede veroordeling van de gemeente tot betaling van een bedrag van € 197.105,28 bruto aan achterstallig salaris. Werkneemster stelt dat zij in de periode 1 juli 2017 tot en met 26 mei 2022 meer gewerkt heeft dan het overeengekomen aantal uren en de gemeente dient die te veel gewerkte uren te betalen. Zij beroept zich op artikel 4:2 van de CAR-UWO respectievelijk artikel 5.4 van de cao.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. In geschil is of werkneemster op grond van artikel 4:2 van de CAR-UWO respectievelijk artikel 5.4 van de cao aanspraak kan maken op een vergoeding voor ‘te veel gewerkte uren’ als bedoeld in voormelde artikelen. De kantonrechter maakt onderscheid tussen diverse periodes.
Voorafgaand aan 1 januari 2020
Nog daargelaten dat de gemeente de door werkneemster gestelde overschrijding van de arbeidsduur heeft betwist, geldt dat haar vordering op de gestelde grondslag van artikel 4:2 CAR-UWO niet kan slagen. Voorwaarden voor een vergoeding voor elk te veel gewerkt uur zijn immers dat de ambtenaar en het college het erover eens zijn dat overschrijding van de arbeidsduur per jaar onvermijdelijk is, waarna in overleg de omvang van de overschrijding wordt vastgesteld. Aan deze voorwaarden is niet voldaan.
Tussen 1 januari en 3 augustus 2020
Volgens werkneemster heeft zij in deze periode 21 uur per week meer gewerkt dan haar feitelijke arbeidsomvang van 26,53 uur per week. De gemeente heeft de overschrijding van de formele arbeidsduur (en de onvermijdelijkheid daarvan) gemotiveerd betwist. Werkneemster wordt in de gelegenheid gesteld te bewijzen hoeveel uren zij heeft besteed aan de gestelde werkzaamheden, alsmede dat deze werkzaamheden aan haar waren opgedragen. Ook ten aanzien van de periode van arbeidsongeschiktheid en de aanspraak van werkneemster op betaling van de gemiddelde vergoeding voor te veel gewerkte uren, wordt het nog door werkneemster aan te leveren bewijs afgewacht. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.