Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/werknemer
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 27 januari 2023
ECLI:NL:RBMNE:2023:288
Werknemer moet gefixeerde schadevergoeding aan werkgeefster betalen vanwege onregelmatige opzegging door werknemer. Opzegtermijn van één maand is niet in acht genomen.

Feiten 

Werknemer is op 1 november 2020 in dienst gekomen van werkgeefster in de functie van servicemonteur met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het laatstgenoten loon van werknemer bedraagt € 4.165.65 bruto exclusief vakantiegeld op basis van een werkweek van 38 uur. Op 4 september 2022 heeft werknemer zijn arbeidsovereenkomst met werkgeefster per direct per aangetekende brief opgezegd omdat hij bij zijn vriend in België ging wonen. In zijn brief heeft werknemer werkgeefster verder bericht dat hij de bedrijfsauto, sleutels en tankkaart bij zijn ex-vriendin heeft achtergelaten. In deze procedure vordert werkgeefster de gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van € 8.011,90 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de beschikking. Werkgeefster verzoekt verder om werknemer te veroordelen in de proceskosten. Volgens werkgeefster heeft werknemer de arbeidsovereenkomst onregelmatig opgezegd zonder de opzegtermijn in acht te nemen en is hij daarom jegens werkgeefster schadeplichtig op grond van artikel 7:672 lid 11 BW. De hoogte van de gefixeerde schadevergoeding is volgens werkgeefster gelijk aan het brutoloon (inclusief vakantiebijslag) over de periode 4 september tot en met 31 oktober 2022. Dat komt neer op een bedrag van € 8.588,81 bruto (€ 4.089,91 bruto over september + € 4.498,90 bruto over oktober). Een deel van dit bedrag heeft werkgeefster bij de eindafrekening verrekend waardoor een bedrag resteert van € 8.011,90.

Oordeel 

De kantonrechter heeft de door werkgeefster verzochte gefixeerde schadevergoeding toegewezen. Werknemer heeft de arbeidsovereenkomst met werkgeefster op 4 september 2022 met onmiddellijke ingang opgezegd. Bij de opzegging heeft werknemer niet de wettelijke opzegtermijn in acht genomen zodat sprake is van een onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst. De opzegtermijn bedraagt ingevolge artikel 7:672 lid 4 BW één maand. Te rekenen vanaf de datum van de opzegging, 4 september 2022, kon werknemer de arbeidsovereenkomst in beginsel niet eerder opzeggen dan tegen 4 oktober 2022. Omdat de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:672 lid 1 BW moet worden opgezegd tegen het einde van de maand, had werknemer de arbeidsovereenkomst moeten opzeggen tegen 1 november 2022. Omdat sprake is van een onregelmatige opzegging is werknemer op grond van artikel 7:672 lid 11 BW aan werkgeefster een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, dus tot 1 november 2022. Werkgeefster heeft de verschuldigde vergoeding conform de wettelijke regeling vastgesteld en daarop het reeds verrekende bedrag in mindering gebracht. Werknemer heeft geen verweer gevoerd tegen deze vordering en eerder aan werkgeefster laten weten dat hij bereid is om een betalingsregeling te treffen. Matiging van de gefixeerde schadevergoeding door de kantonrechter is alleen mogelijk als de vergoeding hoger is dan drie maandsalarissen en dat is hier niet aan de orde. De kantonrechter heeft de vordering dan ook toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is, zoals verzocht door werkgeefster, toegewezen. De proceskosten worden gecompenseerd gelet op de omstandigheden van het geval.