Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 11 mei 2023
ECLI:NL:RBOBR:2023:2307
Werkgeversaansprakelijkheid bij mesothelioom. Beroep van werkgever op verjaring is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar

Feiten

Werknemer is in de periode van 1 januari 1970 tot en met 3 september 1971 in dienst geweest bij werkgeefster. In december 2021 is bij werknemer de longziekte maligne mesothelioom vastgesteld. In januari 2022 heeft werknemer van het Intituut Asbestslachtoffers (hierna: IAS) een uitkering van € 22.121 op grond van de Regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers ontvangen. Werknemer heeft werkgeefster bij brief van 29 december 2021 aansprakelijk gesteld voor het ontstaan van de ziekte, maar werkgeefster heeft de aansprakelijkheid met een beroep op de absolute verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 2 BW afgewezen. Werknemer verzoekt de kantonrechter om bij deelgeschil voor recht te verklaren dat het beroep van werkgeefster op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Oordeel

Het geschil dat partijen verdeeld houdt, is of het beroep op overschrijding van de absolute verjaringstermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Deelgeschilprocedure

Werknemer heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade. Werkgeefster stelt dat de deelgeschilprocedure in dit geval naar zijn aard niet geschikt is, omdat het voor werkgeefster niet mogelijk is om binnen die termijn onderzoek te doen naar feiten en omstandigheden die ruim 50 jaar terug in de tijd liggen, laat staan om bewijs te leveren van die feiten en omstandigheden. Werknemer voert hiertegen aan dat aan de formele vereisten voor het verzoek om te beslissen in deelgeschil is voldaan. Het gaat in deze zaak om letsel en verder is de opgeworpen verjaring een geschilpunt dat partijen verdeeld houdt en dat aan een inhoudelijke beoordeling van de schadeaanspraak in de weg staat. De kantonrechter oordeelt dat het bevrijdend verjaringsverweer van werkgeefster een voorvraag is, die in beginsel geschikt is om in deelgeschil door de kantonrechter beantwoord te worden.

Verjaring

Artikel 3:310 lid 2 BW bepaalt dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade als gevolg van verontreiniging van lucht in ieder geval verjaart door verloop van dertig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. Werknemer stelt dat hij tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden bij werkgeefster regelmatig aan asbest is blootgesteld en dit betekent dat de absolute verjaringstermijn in zijn geval is gaan lopen op het moment waarop hij zijn werkzaamheden bij werkgeefster heeft beëindigd. Dat is ruim 50 jaar geleden. De absolute vervaltermijn kan buiten toepassing blijven indien de schade naar haar aard verborgen is gebleven zodat de schade pas kon worden geconstateerd nadat de verjaringstermijn reeds was verstreken. Dat is hier het geval. Hierbij spelen de volgende aspecten mee: de gevorderde schadevergoeding komt aan werknemer zelf toe, de eerdere uitkering die aan werknemer is toegekomen geldt als een voorschot die moet worden terugbetaald zodra de aangesproken partij (werkgeefster) de schadevergoeding betaalt, werkgeefster kan enig verwijt worden gemaakt omdat zij geen veiligheidsmaatregelen heeft genomen, werkgeefster had er rekening mee kunnen houden dat zij zou worden aangesproken en werknemer heeft sinds de diagnose voortvarend gehandeld. Het feit dat werkgeefster – door tijdsverloop – in bewijsnood verkeert, legt geen doorslaggevend gewicht in de schaal ten gunste van het beroep op verjaring van werkgeefster. Ook de afwezigheid van verzekeringsdekking in de hier voorliggende zaak vindt de kantonrechter van beperkt belang bij de vraag of doorbreking van de absolute verjaringstermijn gerechtvaardigd is. Uit bovenstaande gezichtspunten volgt dat deze pleiten voor doorbreking van de verjaringstermijn of daaraan niet in de weg staan.