Rechtspraak
Hoge Raad (Locatie Den Haag), 26 januari 1990
ECLI:NL:HR:1990:AD1017
Feiten
Werknemer is in dienst van de Algemene Import Boekhandel Nilsson en Lamm B.V. (hierna: Nilsson & Lamm). Op enig moment heeft een ontbindingsprocedure plaatsgevonden (grondslag: art. 1639w BW), als gevolg waarvan de arbeidsovereenkomst tussen partijen is ontbonden. Werknemer heeft vervolgens met een op 15 mei 1985 gedateerd verzoekschrift verzocht Nilsson & Lamm te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding, met als grondslag artikel 1637w BW. De kantonrechter heeft dit verzoek toegewezen en Nilsson & Lamm veroordeeld te betalen de somma van ƒ 144.918,20 bruto en ƒ 998,67 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank heeft in hoger beroep Nilsson & Lamm veroordeeld aan werknemer te betalen ƒ 67.520 bruto en ƒ 1.498,67 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank was van oordeel dat aan werknemer alleen nog een vergoeding van niet op geld waardeerbare schade als bedoeld in artikel 1637w BW kan worden toegekend ‘voor die aantasting van zijn persoon’, waarvoor hem niet reeds een vergoeding op de voet van artikel 1639w lid 8 BW is verleend in de eerder gevoerde ontbindingsprocedure. Werknemer heeft tegen het vonnis van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld en keert zich onder meer tegen voornoemde overweging van de rechtbank.
Oordeel
De Hoge Raad oordeelt als volgt.
Vergoeding immateriële schade
Ook indien, zoals naar het oordeel van de rechtbank hier het geval is, een ingevolge artikel 1639w lid 8 BW verleende vergoeding mede is toegekend ter vergoeding van immateriële schade geleden ten gevolge van handelingen van de werkgever welke in een vervolgens op grond van artikel 1637w BW ingestelde rechtsvordering ten grondslag worden gelegd aan een eis tot schadevergoeding wegens — kort gezegd — wanprestatie van de werkgever, sluit zulks de toewijsbaarheid van laatstbedoelde vordering niet uit. Dit volgt uit het verschil in rechtskarakter tussen enerzijds de discretionaire vaststelling van een vergoeding bij ontbinding wegens verandering van omstandigheden als bedoeld in artikel 1639w lid 8 BW, anderzijds de begroting van de niet op geld waardeerbare schade veroorzaakt door rechtens op vergoeding aanspraak gevende wanprestatie van de werkgever als bedoeld in artikel 1637w BW. Wel staat het de rechter die in een dergelijk geval naar billijkheid het bedrag van de schadevergoeding ingevolge artikel 1637w BW vaststelt, vrij daarbij rekening te houden met de vergoeding welke naar aanleiding van de betrokken handelingen van de werkgever reeds krachtens artikel 1639w lid 8 BW is toegekend, waarbij ook, voor zover kenbaar, de overwegingen die aan deze toekenning ten grondslag hebben gelegen, van belang zullen kunnen zijn.
Loon
Werknemer komt naar het oordeel van de Hoge Raad voorts terecht op tegen het oordeel van de rechtbank dat het loon bedoeld in artikel 1638ii lid 1 BW slechts ‘het maandelijks verschuldigde vaste loon, zonder emolumenten en vergoedingen’ betreft. In artikel 1638ii lid 1 BW wordt met ‘loon’ bedoeld het gehele tussen werkgever en werknemer overeengekomen loon. Deze bepaling heeft blijkens de wetsgeschiedenis immers ten doel de werknemer in staat te stellen bij zijn nieuwe werkgever zoveel dagen verlof zonder behoud van loon op te nemen als waarover de uitkering in deze bepaling is berekend; hiermee zou niet stroken van een beperkter loonbegrip uit te gaan dan bij de toepassing van artikel 1638hh BW (vakantie met behoud van loon).
De Hoge Raad vernietigt het vonnis van de rechtbank en verwijst de zaak naar het Hof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.