Naar boven ↑

Rechtspraak

Kraam&CO B.V./Werknemer
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 2 mei 2023
ECLI:NL:GHAMS:2023:1060
Partijen twisten over de financiƫle afwikkeling van het dienstverband van werkneemster.

Feiten

Werkneemster is op 15 mei 2018 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van Kraam & Co als leerling-kraamverzorgster. Zij heeft in mei 2019 haar diploma gehaald en is op 23 mei 2019 een nieuwe arbeidsovereenkomst aangegaan met Kraam & Co. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Kraamzorg 2020 van toepassing. Per 31 augustus 2020 heeft werkneemster haar arbeidsovereenkomst opgezegd. Bij brief van 1 oktober 2020 heeft werkneemster Kraam & Co verzocht en gesommeerd om de eindafrekening op te maken en om haar te betalen waarop zij recht heeft. Deze sommatie is bij brief van 26 oktober 2020 herhaald. Kraam & Co heeft aan het verzoek en de sommaties niet, althans niet naar tevredenheid, gehoor gegeven.  Werkneemster heeft in eerste aanleg verzocht om uitbetaling van diverse geldbedragen. De kantonrechter heeft deze bedragen toegewezen. Kraam & Co heeft hoger beroep ingesteld.

Oordeel

Vakantietoeslag
Werkneemster heeft aan deze post ten grondslag gelegd dat zij gedurende haar dienstverband vanaf mei 2018 tot en met augustus 2020 in totaal € 356,13 bruto aan vakantietoeslag heeft opgebouwd over onregelmatigheidstoeslag (ORT) en vergoedingen voor wachtdiensten en dat daarvan in oktober 2020 (slechts) een bedrag van € 135,80 bruto is betaald. Kraam & Co bestrijdt de vordering door met een beroep op de cao en een e-mail van 15 mei 2020 te betwisten dat zij over de genoemde loonbestanddelen (ORT en vergoedingen voor wachtdiensten) vakantietoeslag verschuldigd is. De betwisting wordt verworpen. In beginsel is over alle loonbestanddelen vakantietoeslag verschuldigd. Alleen als de werknemer gemiddeld over een jaar meer dan driemaal het minimumloon geniet, kan daarvan worden afgeweken (art. 15 WML). Gesteld noch gebleken is dat aan die voorwaarde is voldaan.

Vergoeding wachtdiensten
Werkneemster maakt in het kader van deze post aanspraak op een vergoeding voor wachttijd voor kraamzorg. Zij beroept zich op artikel 4.6 van de cao (2020). Voldoende aannemelijk is dat om steeds aan de vraag naar kraamzorg te kunnen voldoen steeds voldoende kraamverzorgsters beschikbaar moeten zijn en dat daarvoor door de werkgever (Kraam & Co) roosters worden opgesteld op de voet waarvan de betrokken kraamverzorgsters op ieder moment kunnen worden opgeroepen en dus beschikbaar moeten zijn. Dat eenmaal ingeroosterd wachten op een oproep is (uiteraard) niet vrijblijvend, maar geldt als een opdracht van de werkgever waaraan door de betrokken werknemer uitvoering moet worden gegeven. Daarmee is dat wachten werk waarvoor de werkgever een vergoeding verschuldigd is, gelijk deze die - zo is hier niet in geschil - verschuldigd is voor wachttijd voor partuszorg. In artikel 4.6 van de cao wordt dan ook (begrijpelijk) geen onderscheid gemaakt tussen de beide wachttijden.

Opleidingskosten
Werkneemster stelt dat zij vanaf 13 september 2019 tot en met 29 juni 2020 verschillende met name genoemde nascholingscursussen heeft gevolgd en symposia heeft bijgewoond en dat deze verplicht waren. Gesteld noch gebleken is wat het scholingsbudget van werkneemster bedraagt. Voorts had het op de weg gelegen van Kraam & Co om in het kader van haar betwisting toe te lichten en te onderbouwen wat van de door werkneemster gestelde bijscholing op zichzelf onverplicht was en wat daarvan door haarzelf (Kraam & Co) wordt aangeboden en zo dat al het geval is, waarom dat betekent dat daarop de gevorderde vergoeding voor studietijd zou moeten stranden.

Overige verzoeken
De grieven van Kraam & Co ten aanzien van de overige verzoeken van werkneemster (vakantiedagen, ORT-toeslag en loonverhogingen) kunnen niet slagen, nu deze onvoldoende zijn onderbouwd.