Rechtspraak
Hoge Raad, 22 september 2023
ECLI:NL:HR:2023:1276
Feiten
Twee werknemers (hierna: de vliegers) zijn in 1990 en 1991 als verkeersvlieger in dienst getreden van KLM. Zij hebben de Zwitserse nationaliteit. Omdat de vliegers in Zwitserland woonachtig en belastingplichtig waren, heeft de Belastingdienst in 1991 voor beiden een vrijstellingsverklaring afgegeven ter voorkoming van dubbele belasting. Met ingang van 1 januari 2012 is het belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland gewijzigd (hierna: de verdragswijziging). Op grond van de verdragswijziging heeft de Belastingdienst in 2017 en 2018 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren vanaf 2012 aan de vliegers opgelegd (in totaal respectievelijk € 1,1 miljoen en € 600.000). KLM heeft (ook) in de jaren 2012-2017 geen loonbelasting ingehouden op de door haar aan de vliegers betaalde bruto salarissen. In deze procedure vorderen de vliegers (samengevat) dat KLM wordt veroordeeld tot (primair) betaling van de bedragen die zij op grond van de opgelegde of nog op te leggen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting aan de Belastingdienst moeten betalen over het door hen ontvangen loon, dan wel (subsidiair) tot vergoeding van de schade die zij hebben geleden als gevolg van de opgelegde of nog op te leggen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting. De vliegers leggen aan deze vorderingen onder meer ten grondslag dat KLM heeft gehandeld in strijd met de eisen van goed werkgeverschap, door hen niet tijdig te waarschuwen voor de gevolgen van de verdragswijziging en door ten onrechte vanaf 2012 geen loonbelasting op hun loon in te houden.
De kantonrechter (zie AR 2023-0590) heeft voor recht verklaard dat KLM aansprakelijk is voor 50% van de door de vliegers geleden schade. Volgens de kantonrechter had KLM een zorgplicht jegens de vliegers om hen te waarschuwen voor de mogelijk grote financiële gevolgen van de verdragswijziging. Daarnaast heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat de vliegers als belastingplichtigen zelf verantwoordelijkheid droegen voor tijdige betaling van inkomstenbelasting.
Het hof (zie AR 2022-0661) heeft de vorderingen van de vliegers alsnog afgewezen en daartoe (kort samengevat) het volgende overwogen. Terecht stelt KLM voorop dat de fiscale situatie niet alleen in veel landen zeer divers is, zodat van KLM reeds hierom niet verwacht mag worden – ook niet uit hoofde van goed werkgeverschap – dat zij dat allemaal bijhoudt en haar werknemers daarover tijdig informeert. Zij voert daarnaast terecht aan dat de fiscale gevolgen in de sfeer van de inkomstenbelasting voor haar niet overzienbaar zijn omdat deze in belangrijke mate samenhangen met privéaangelegenheden van haar werknemers die haar als werkgeefster niet aangaan. Het is de werknemer die verantwoordelijkheid draagt voor de nakoming van zijn fiscale verplichtingen, zowel in zijn woon- als in zijn werkland. KLM heeft daarin naar het oordeel van het hof geen adviserende taak. De omstandigheid dat KLM vanaf de verdragswijziging jarenlang de Wet op de loonbelasting onjuist heeft toegepast, maakt dat niet anders. Niet aannemelijk is dat KLM opzettelijk heeft verzuimd loonbelasting in te houden. De verplichting tot voorheffing van loonbelasting strekt bovendien niet primair tot bescherming van de belangen van de vliegers. Ook op deze grond kan geen zorgplicht van KLM worden aanvaard, aldus het hof.
De vliegers komen in cassatie op tegen het oordeel van het hof dat op KLM uit hoofde van goed werkgeverschap niet de plicht rustte om de vliegers te waarschuwen voor, of te informeren over, de verdragswijziging en de mogelijke financiële gevolgen daarvan voor de vliegers. De vliegers klagen onder meer dat KLM daartoe wel degelijk gehouden was, aangezien (1) zij een grote professionele werkgever is met een eigen fiscale afdeling en vele in het buitenland wonende werknemers, (2) het ging om een verdragswijziging die mogelijk tot gevolg zou hebben dat, anders dan voorheen, sommige van haar werknemers inkomstenbelasting in Nederland verschuldigd zouden worden en KLM loonbelasting op het loon van deze werknemers zou moeten inhouden en afdragen en (3) KLM van de verdragswijziging op de hoogte was en overigens (in verband met haar verantwoordelijkheid voor inhouding van loonbelasting) ook behoorde te zijn. Aan die waarschuwings- of informatieplicht doet niet af dat de betaling van inkomstenbelasting tot de verantwoordelijkheid van de werknemer behoort en dat KLM daarin geen adviserende rol heeft. Het hof heeft dat volgens de vliegers ofwel miskend, ofwel zijn oordeel onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd.
Oordeel
De Hoge Raad oordeelt als volgt. Hoewel juist is dat, zoals het hof heeft overwogen, een werknemer zelf verantwoordelijk is voor correcte nakoming van zijn fiscale verplichtingen en dat de werkgever daarbij in beginsel geen adviserende taak heeft, kan laatstgenoemde uit hoofde van goed werkgeverschap onder omstandigheden wel gehouden zijn de werknemer in kennis te stellen van een wijziging van regelgeving die voor diens fiscale positie van belang is. Dat zal in het bijzonder het geval kunnen zijn als de desbetreffende informatie evenzeer van belang is voor de verplichting tot inhouding en afdracht van loonbelasting, die op de werkgever rust. Een werkgever behoort uit hoofde van die verplichting immers van dergelijke informatie op de hoogte te zijn. Ook is van belang of en in hoeverre de werknemer nadelige gevolgen kan ondervinden van onbekendheid met bedoelde informatie. In het licht van de hiervoor onder (1) – (3) weergegeven – vaststaande – omstandigheden, heeft het hof met zijn oordeel dat op KLM geen waarschuwings- of informatieplicht jegens de vliegers rustte, dan ook ofwel blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, ofwel zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam en verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing.