Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Bergen op Zoom), 16 oktober 2023
ECLI:NL:RBZWB:2023:7279
Feiten
Werkneemster is op 1 juli 2019 in dienst getreden bij werkgeefster (een ambachtelijke slagerij). In het MT-overleg van 30 januari 2023 is het voornemen besproken om over te gaan tot beëindiging van de vleesverzorgingsactiviteiten van werkgeefster. Op 31 januari 2023 is het personeel ingelicht over dit voornemen. De directie heeft definitief besloten de vleesverzorgingsactiviteiten per 1 februari 2023 te staken. Als gevolg hiervan komt de arbeidsplaats van werkneemster te vervallen. Op 10 februari 2023 heeft werkgeefster een ontslagaanvraag op grond van bedrijfseconomische redenen ingediend bij het UWV. Het UWV heeft op 4 mei 2023 de toestemming om de arbeidsovereenkomst met werkneemster op te zeggen geweigerd. Volgens het UWV heeft werkgeefster onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake was van een sluiting van de onderneming. Werkgeefster verzoekt de kantonrechter om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werkneemster vanwege het vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van de beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming. Werkgeefster heeft maandenlang geprobeerd het tij te keren maar dat is niet gelukt. Voor werkgeefster zat er niets anders op dan de onderneming te verkopen of te beëindigen. Een potentiële koper is echter op 27 januari 2023 teruggekomen op de afspraken en heeft een onrealistisch tegenvoorstel gedaan. De onderhandelingen zijn daarop stukgelopen. Werkgeefster bleef vervolgens achter met een verlieslatende onderneming waardoor zij geen andere keuze had dan de activiteiten van de onderneming te staken, hetgeen ook daadwerkelijk is gebeurd.
Oordeel
De kantonrechter is van oordeel dat werkgeefster (thans) voldoende heeft aangetoond dat zij al haar activiteiten heeft gestaakt. Bij de beoordeling van de vraag of werkgeefster haar activiteiten heeft gestaakt, kijkt de kantonrechter daarom alleen naar de vleesverwerkingsactiviteiten en de daarmee samenhangende vervoersactiviteiten. Nu er geen vlees meer wordt geproduceerd hoeven er ook geen vleesproducten te worden vervoerd. De kantonrechter is daarom van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat ook deze activiteiten vanuit werkgever definitief zijn gestaakt. Het beëindigen van de bedrijfsactiviteiten is een keuze die een werkgever, binnen de grenzen van goed werkgeverschap, mag maken. Bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van de locatie past dan ook een zekere mate van terughoudendheid. De kantonrechter is van oordeel dat werkgeefster niet in redelijkheid mocht besluiten om de vleesverwerkingsactiviteiten te beëindigen. Uit de stukken kan niet worden afgeleid dat werkgeefster maandenlang heeft geprobeerd om het tij te keren. Volgens de kantonrechter is te snel ingezet op beëindiging van de werkzaamheden van werkgeefster. De verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werkneemster op grond van bedrijfseconomische omstandigheden zal worden afgewezen.