Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/De Staat der Nederlanden (Rechtbank Amsterdam)
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 25 oktober 2023
ECLI:NL:GHAMS:2023:2713
Ten onrechte ontbinding van arbeidsovereenkomst van een medewerker (boa) van de rechtbank Amsterdam vanwege nalaten te melden (mede)verdachte te zijn van een strafbaar feit (valsheid in geschrifte/hypotheekfraude). Herstel arbeidsovereenkomst in hoger beroep.

Feiten

Werknemer is sinds 1 december 2007 werkzaam bij de rechtbank Amsterdam in de functie van medewerker beveiliging, bewaking & vervoer (hierna: medewerker BB&V). Aan werknemer is op basis van valse inkomensgegevens een lening verstrekt. Werknemer is op 5 januari 2022 uitgenodigd voor een politieverhoor op 18 januari 2022. Op 11 februari 2022 is het bestuur van de rechtbank door de politie in een vertrouwelijk memorandum geïnformeerd dat werknemer als verdachte in een strafrechtelijk onderzoek is aangemerkt. Werknemer heeft in een gesprek op 16 februari 2022 verklaard dat hij niets met de verdenking te maken heeft en dat het zijn vriendin is geweest die ten behoeve van de kredietverstrekking verouderde financiële gegevens heeft verstrekt. Op 16 februari 2022 is werknemer door de rechtbank geschorst voor twee weken met behoud van salaris. Op 3 maart 2022 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden waarin werknemer heeft verklaard dat zijn vriendin zelfstandig de kredietaanvragen had geregeld en verantwoordelijk was voor de financiële huishouding en dat hijzelf alleen zijn eigen stukken had verstrekt en de aanvragen voor de leningen had ondertekend. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden op de e-grond per 1 november 2022. Aan werknemer is een transitievergoeding betaald. In hoger beroep heeft werknemer verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen en primair de arbeidsovereenkomst te herstellen met ingang van de dag waarop deze is geëindigd en om een billijke vergoeding van € 342.520,92 bruto. De rechtbank verzoekt onder meer primair om verwerping van het beroep en subsidiair in geval van herstel werknemer te veroordelen tot terugbetaling van de aan hem betaalde transitievergoeding. 

Oordeel 

Het hof is van oordeel dat werknemer de rechtbank op de hoogte had moeten stellen van de verdenking, in ieder geval vanaf de aankondiging van het politieverhoor op 5 januari 2022. Dat volgt niet alleen uit de tekst van de Regeling van de rechtbank, maar had werknemer gelet op de aard van zijn functie en zijn werkzaamheden ook uit zichzelf moeten begrijpen. Werknemer is beëdigd buitengewoon opsporingsambtenaar en de rechtbank moet erop kunnen vertrouwen dat hij onkreukbaar is. Het ging hier om een verdenking van een als misdrijf gekwalificeerd strafbaar feit. Hoewel voorstelbaar is dat werknemer zich schaamde, had hij de kwestie desondanks met zijn leidinggevende moeten bespreken, of als hij dit niet durfde of twijfelde, met een vertrouwenspersoon. Werknemer heeft dit nagelaten. Daarbij zal een rol hebben gespeeld dat zijn advocaat hem had geadviseerd nog even te wachten op een beslissing van de politie, nu hem tijdens het verhoor was meegedeeld dat hij waarschijnlijk niet verder zou worden vervolgd. Het hof acht het uitblijven of talmen met het mededeling doen van de op hem rustende verdenking verwijtbaar en is - net als de kantonrechter - van oordeel dat als werknemer handelde op advies van zijn advocaat dat voor zijn eigen rekening en risico komt. Naar het oordeel van het hof levert dit verwijtbare nalaten van werknemer evenwel geen voldragen e-grond op. De rechtbank had kunnen volstaan met een mildere sanctie, zoals een overplaatsing of een officiële waarschuwing en had niet op de beëindiging van het dienstverband hoeven en moeten aansturen. Het hof acht daarbij van belang dat werknemer heeft meegewerkt aan het onderzoek van de rechtbank en open kaart heeft gespeeld door alle stukken op eerste verzoek aan de rechtbank ter beschikking te stellen. Er is geen grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het verzoek van werknemer tot herstel van de arbeidsovereenkomst zal worden toegewezen per 1 januari 2024. Werknemer hoeft de betaalde transitievergoeding van € 21.785,25 bruto niet terug hoeft te betalen omdat met dit bedrag het financiële nadeel dat werknemer heeft geleden, wordt gecompenseerd. Vanaf 1 januari 2024 ontvangt werknemer weer salaris van de rechtbank. Het bestreden vonnis wordt vernietigd.