Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 3 november 2023
ECLI:NL:RBROT:2023:10830
Eindvonnis na twee tussenvonnissen; toewijzing achterstallig loon op basis van artikel 8 Waadi. Wettelijke verhoging toewijsbaar, maar gematigd tot 20%.

Feiten

In een tussenvonnis van 11 augustus 2023 is werkneemster in de gelegenheid gesteld nog één akte te nemen, waarin zij een berekening opneemt aan de hand van het oordeel dat zij niet vanaf het moment van indiensttreding recht had op ‘periodiek 5’, met inachtneming van de knopen die in dat tussenvonnis zijn doorgehakt. Zij heeft in reactie hierop een nieuwe berekening gemaakt en het haar toekomende achterstallige salaris uiteindelijk gesteld op een totaalbedrag van € 4.154,58 bruto. Werkgeefster heeft op haar beurt de verschuldigdheid van dit bedrag niet betwist, zodat dit bedrag aan achterstallig loon wordt toegewezen. Werkgeefster heeft in haar antwoordakte het standpunt herhaald dat werkneemster de partij is die in de werkelijk gemaakte proceskosten van werkgeefster moet worden veroordeeld en daaraan toegevoegd dat de wettelijke rente en de wettelijke verhoging moeten worden afgewezen.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt dat werkgeefster de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanwege de vertraging in de betalingen. Dat werkneemster, zoals in deze procedure wel is gebleken, niet goed wist op welke bedragen zij nog recht heeft, maakt dit niet anders. Werkgeefster had een betalingsverplichting tegenover werkneemster op basis van de arbeidsovereenkomst die partijen met elkaar hadden en moest op grond van artikel 8 Waadi meer betalen dan zij heeft gedaan. De wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW is verschuldigd vanwege de vertraging in de betalingen, tenzij de niet tijdige betaling niet toegerekend kan worden aan de werkgever. In casu is er sprake van dat voor het niet tijdig betalen van het loon geen plausibele verklaring is gegeven en bovendien geldt dat, als werkgeefster zich niet volledig aan haar betalingsverplichtingen tegenover werkneemster heeft gehouden vanwege gebrek aan kennis over artikel 8 Waadi en de toepasselijkheid daarvan, dit voor haar rekening en risico komt. Er wordt dan ook van uitgegaan dat het niet tijdig betalen van een deel van het loon aan werkgeefster kan worden toegerekend. Voor afwijzing van de wettelijke verhoging acht de kantonrechter geen grond aanwezig. De kantonrechter ziet wel aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 20%, omdat niet gebleken is dat werkgeefster kwaadwillig heeft gehandeld. Omdat er geen sprake is van misbruik van procesrecht door werkneemster of dat zij onrechtmatig zou hebben gehandeld door werkgeefster te dagvaarden, ziet de kantonrechter aanleiding werkgeefster te veroordelen tot betaling van de werkelijk gemaakte proceskosten door werkneemster. De kantonrechter vernietigt het op 30 juni 2022 tussen partijen gewezen verstekvonnis met zaaknummer 9913837 \ CV EXPL 22-17080 en veroordeelt werkgeefster om aan werkneemster te betalen € 4.154,58 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 20% en met de wettelijke rente.