Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 6 december 2023
ECLI:NL:RBMNE:2023:6578
Feiten
Op 28 maart 2022 is werkneemster in dienst getreden bij werkgeefster op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 30 september 2022. Uiteindelijk heeft werkgeefster op 24 februari 2023 aan werkneemster medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst – na een tussentijdsverlenging tot en met 31 maart 2023 – niet nogmaals zal worden verlengd. Hierop heeft werkneemster zich nog diezelfde dag ziekgemeld. Werkgeefster heeft werkneemster op 6 maart 2023 weer beter gemeld, nu naar de mening van werkgeefster geen sprake was van een medische verzuimsituatie. Vervolgens heeft werkneemster zich op 6 maart 2023 weer ziekgemeld, maar deze ziekmelding is door werkgeefster niet geaccepteerd. Vervolgens is er een dispuut ontstaan over de eindafrekening bij einde dienstverband. Volgens werkneemster staan er nog 25,75 tijd-voor-tijduren en 50 verlofuren open. Daarnaast wordt ten onrechte een bedrag ingehouden op het opgebouwde vakantiegeld en wordt ten onrechte een negatief verlofurensaldo verrekend. Al met al vordert werkneemster werkgeefster te veroordelen tot betaling van € 2.573,86, alsmede een deugdelijke bruto-nettospecificatie. Werkgeefster vordert na herberekening in reconventie een bedrag van € 1.832,13 wegens ongeoorloofde afwezigheid.
Oordeel
De kantonrechter stelt voor wat betreft de vordering in conventie dat werkneemster zich heeft ziekgemeld op 24 februari 2023 en dat het vervolgens niet aan werkgeefster is om vast te stellen dat werkneemster al dan niet arbeidsongeschikt is. Dit oordeel is voorbehouden aan de bedrijfsarts. Nu werkgeefster geen verklaring van de bedrijfsarts heeft overgelegd, moet worden uitgegaan van het feit dat werkneemster inderdaad arbeidsongeschikt was op en na 24 februari 2023. De uren die werkneemster niet heeft gewerkt na haar ziekmelding mogen dus niet als verlofuren verrekend worden. Hetzelfde heeft te gelden voor de verrekening van de vakantietoeslag. Voor wat betreft de tijd-voor-tijduren heeft werkneemster – na betwisting door werkgeefster – niet voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de door haar gestelde extra uren daadwerkelijk heeft gewerkt. Uitgezonderd het ene uur dat werkgeefster heeft erkend, wordt deze vordering afgewezen. Vorengaande leidt ertoe dat werkgeefster € 2.136,48 bruto aan achterstallig loon aan werkneemster moet betalen, alsmede de voldoende onderbouwde buitengerechtelijke incassokosten en een deugdelijke bruto-nettospecificatie moet verschaffen. Daarbij wordt werkgeefster als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De vordering in reconventie van werkgeefster wordt grotendeels afgewezen. Werkgeefster stelde dat werkneemster 45 minuten per dag te weinig werkte vanwege genoten lunchpauzes en rookpauzes. De lunchpauzes waren immers onbetaald en voor wat betreft de rookpauzes ontbrak enig rookbeleid. Tot slot is door werkneemster wel onweersproken gebleven dat zij op 24 februari 2023 door werkgeefster is aangesproken op het vroegtijdig verlaten van het kantoorpand op 9, 16 en 23 december 2023, zodat zij in totaal 3,5 uur te weinig heeft gewerkt. Deze uren zijn reeds verrekend met het tegoed aan verlofuren. Werkgeefster zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van werkneemster worden in reconventie begroot op nihil.