Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 10 november 2023
ECLI:NL:RBMNE:2023:6994
Feiten
X, een participatiemaatschappij, heeft in 2018 werkgeefster opgericht en houdt sinds 2019 de aandelen in Y. Werknemer was tot 8 maart 2019 statutair bestuurder van Y en is sindsdien statutair bestuurder van werkgeefster. Zijn laatstverdiende brutomaandloon bedraagt € 9.915 bruto exclusief vakantietoeslag, variabele bonus en overige emolumenten. Het voormalig bestuur van Y, onder wie werknemer, heeft via werkgeefster aandelen verkregen in Y. Tussen X en (de holdings van) het voormalig bestuur van Y zijn vervolgens (aandeelhouders)overeenkomsten gesloten. Daarin is opgenomen dat het doel van de samenwerking is om groei van de groep te bewerkstelligen en op termijn gezamenlijk de aandelen te verkopen. In juni 2022 heeft Y Z overgenomen. In maart 2023 hebben X en Y het vertrouwen in werknemer opgezegd en is hij vrijgesteld van werkzaamheden. Uit de schriftelijke toelichting op het ontslag volgt dat Y met de overname van Z in een nieuwe fase is beland en dat werknemer sindsdien disfunctioneert. Nadat op 20 april 2023 het ontslagbesluit is genomen, heeft werkgeefster de arbeidsovereenkomst met werknemer per 1 augustus 2023 opgezegd wegens een verstoorde arbeidsverhouding, verschil van inzicht dan wel een combinatie van deze gronden. Toegezegd is dat aan werknemer een transitievergoeding ad € 58.309,97 zou worden betaald. Werknemer verzoekt betaling van € 420.603,60 billijke vergoeding, € 56.833 pensioenschade en € 12.450,84 buitengerechtelijke advocaatkosten. Er ontbreekt een redelijke grond.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Kortgezegd is de reden die werkgeefster heeft aangevoerd voor het ontslag dat werknemer zijn rol als CFO sinds juni 2022 onvoldoende waarmaakt, waardoor financiële risico’s te laat worden herkend en beslissingen worden genomen op basis van onjuiste uitgangspunten. Daarom is er geen vertrouwen meer. De kantonrechter stelt vast dat werkgeefster in de toelichting op het ontslag vooral heeft gekoerst op disfunctioneren van werknemer, terwijl dat niet aan zijn ontslag ten grondslag is gelegd. Dat betekent dat de gestelde verstoorde verhouding op iets anders moet zijn gestoeld dan vermeend disfunctioneren. De kantonrechter oordeelt dat op 20 april 2023 een redelijke grond voor ontslag ontbrak. Uit een verslag van januari 2023 blijkt niet dat werkgeefster en X op dat moment al geen vertrouwen meer hadden in werknemer. Sterker, daaruit volgt dat het de bedoeling was dat werknemer CFO van een > 100 mio onderneming zou worden. Ook uit de salarisverhoging volgt enkel tevredenheid. Pas in februari 2023 krijgt X signalen dat haar financiële positie mogelijk slechter is dan zij tot dan toe had gedacht. Dat zij als gevolg daarvan, zonder overleg met werknemer, heeft besloten de overname van W af te blazen, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat werknemer op een voor haar cruciaal moment niet aan het roer stond. Verder heeft werknemer ter zitting de aantijgingen van werkgeefster gemotiveerd weersproken. Volgens de rechter is het vertrouwen in werknemer daarom te vroeg opgezegd. Tot slot had werkgeefster werknemer niet mogen overvallen met haar ontevredenheid bij een ontslag. Aan werknemer wordt een billijke vergoeding ad € 19.000 bruto toegekend. Bij de berekening is rekening gehouden met gemist loon over de fictieve resterende duur van het dienstverband (drie maanden wegens later ontstane verstoorde verhouding en ontbreken vertrouwen in crisissituatie) en de nog te ontvangen uitkeringen. Geen vergoeding voor schade aan goede naam. Ook wordt een bedrag van € 5.500 aan pensioenschade toegekend.