Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 17 april 2024
ECLI:NL:RBMNE:2024:2326
Werknemer is op 1 januari 2023 op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar in dienst getreden bij werkgeefster. Hij was werkzaam in de functie van sales account executive tegen een brutoloon van laatstelijk € 4.850 per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten. Op 4 december 2023 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen werknemer en werkgeefster, in de persoon van [A]. In dat gesprek hebben partijen gesproken over een arbeidsovereenkomst voor de periode van 1 januari 2024 tot 1 juli 2024 voor de functie van merchant sales. Partijen verschillen uitdrukkelijk van mening over wat er tijdens dat gesprek is afgesproken. Op 11 december 2023 heeft werknemer [A] de wekelijkse update gestuurd die een overzicht bevatte van de werkzaamheden die hij in die week had verricht. In de wekelijkse update heeft hij vermeld dat hij de functie van merchant sales graag wil hebben. Op 13 december 2023 heeft werknemer aan [A] via Google Chat gevraagd of het kan kloppen dat hij het nieuwe contract nog niet binnen heeft. [A] heeft daarop geantwoord dat het nieuwe contract de week daarop zou komen. Werknemer heeft [A] op 17 december 2023 verschillende documenten toegestuurd. [A] heeft werknemer meegedeeld dat hij de toegestuurde informatie zal gaan bestuderen en hier op 22 december 2023 op terug zal komen. Op 22 december 2023 heeft [A] werknemer zowel mondeling als schriftelijk meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege eindigt op 31 december 2023. Werknemer heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Omdat werkgeefster het einde van de arbeidsovereenkomst niet tijdig heeft aangezegd, heeft zij bij de eindafrekening de wettelijke aanzegvergoeding aan werknemer betaald. Werknemer stelt dat werkgeefster hem in het gesprek op 4 december 2023 onvoorwaardelijk heeft toegezegd dat hij met ingang van 1 januari 2024 een nieuwe arbeidsovereenkomst zou krijgen voor de duur van zes maanden in de functie van merchant sales. Hij beschouwt die arbeidsovereenkomst als een verlenging van de eerdere arbeidsovereenkomst onder gelijkblijvende arbeidsvoorwaarden.
Oordeel
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken, de stellingen van partijen en hetgeen zij op de zitting hebben verklaard, niet kan worden afgeleid dat werkgeefster een onvoorwaardelijk aanbod heeft gedaan dat door werknemer is aanvaard. Op werknemer rust de last die stelling te onderbouwen en zo nodig te bewijzen. Om hieraan te voldoen heeft werknemer met name verwezen naar de door hem opgestelde weergave van het gesprek van 4 december 2023. Werkgeefster heeft daartegenover gesteld dat de door werknemer gegeven weergave van het gesprek op 4 december 2023 niet klopt. Volgens haar is er op 4 december 2023 wel gesproken over de mogelijkheid om een nieuwe aansluitende arbeidsovereenkomst aan te gaan voor de functie van merchant sales, maar heeft [A] in dat gesprek duidelijk gezegd dat werknemer eerst diende aan te tonen dat hij kwalificeerde voor die functie. De kantonrechter stelt vast dat de door [A] gegeven toelichting op de zitting aansluit bij de inhoud van de mailwisseling tussen partijen en de gang van zaken vanuit het perspectief van werkgeefster verklaart. Omdat tegenover de verklaring van werknemer bij de mondelinge behandeling over de gang van zaken op 4 december 2023 de geloofwaardige verklaring van [A] staat die op de mondelinge behandeling is afgelegd, is niet komen vast te staan dat er met ingang van 1 januari 2024 een nieuwe arbeidsovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. De primaire en subsidiaire verzoeken die zijn gebaseerd op de stelling dat tussen partijen op en na 1 januari 2024 een arbeidsovereenkomst bestaat, worden afgewezen. Dat geldt ook voor de verzochte voorlopige voorziening. Het verzoek van werknemer om een afschrift te krijgen van een aantal documenten wordt ook afgewezen.