Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Bergen op Zoom), 4 juli 2023
ECLI:NL:RBZWB:2023:9654
Feiten
Werknemer is per 11 december 2019 werkzaam in de functie van terminalmedewerker, tegen een salaris van laatstelijk € 2.450 bruto per maand exclusief emolumenten. Werknemer is op 6 september 2021 arbeidsongeschikt geraakt en heeft sindsdien geen werkzaamheden meer verricht. Hij ontvangt met ingang van het tweede ziektejaar 70% van zijn salaris van € 1.778,00 bruto, plus ploegentoeslag van € 444,50 bruto. Werknemer heeft in de periode 18 juli 2022 tot 28 oktober viermaal de bedrijfsarts bezocht. De arbeidsdeskundige heeft na afstemming met de bedrijfsarts geadviseerd het re-integratietraject tweede spoor voort te zetten. Vanwege twijfels over de echtheid van de klachten van werknemer heeft werkgever bedrijfsrecherche ingeschakeld. De bedrijfsrecherche heeft geconcludeerd dat werknemer tijdens arbeidsongeschiktheid verschillende fysiek belastende klusjes heeft verricht. Direct na een gesprek op 15 februari 2023 is een beëindigingsovereenkomst aangeboden. Werkgever heeft op 16 februari 2023 gecommuniceerd dat bij het uitblijven van ondertekening een ontbindingsprocedure zou worden gestart. De gemachtigde van werkgever heeft bij brief van 24 februari 2023 aan werknemer meegedeeld dat werkgever het rapport van de bedrijfsrecherche had ontvangen en dat hij uiterlijk op 28 februari 2023 tot ontslag op staande voet zal overgaan, tenzij een beëindigingsregeling wordt overeengekomen. Werknemer is hier niet mee akkoord gegaan, en is vervolgens op 28 februari 2023 per brief op staande voet ontslagen. Werknemer verzoekt het ontslag op staande voet te vernietigen en werkgever te verplichten hem toe te laten tot re-integratie, onder verbeurte van een dwangsom indien hij daarmee in gebreke blijft. Verder verzoekt werknemer om werkgever te veroordelen tot doorbetaling van loon vanaf 28 februari 2023.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Werkgever baseert zijn stelling dat sprake is geweest van opzet tot misleiding op de observaties van de bedrijfsrecherche en het gesprek van 15 februari 2023. Werknemer heeft de juistheid van de aangevoerde stellingen op zichzelf niet betwist, maar stelt wel dat het rapport van de bedrijfsrecherche buiten beschouwing moet worden gelaten omdat het onderzoek jegens hem onrechtmatig is. Aan die stelling gaat de kantonrechter voorbij. Ook indien bewijs onrechtmatig is verkregen, heeft dat niet zonder meer tot gevolg dat dit bewijs moet worden uitgesloten. De in de procedure overgelegde stukken laten een genuanceerder beeld zien van de uitlatingen van werknemer tegenover de arbodienst dan door werkgever is geschetst. Werknemer heeft verteld dat zijn klachten niet elke dag in dezelfde mate aanwezig zijn, zodat hij op sommige dagen beter in staat is om dingen te doen dan andere dagen. Werkgever heeft aldus onvoldoende onderbouwd dat daadwerkelijk sprake is geweest van opzet tot misleiding van de arbodienst. Het ontslag op staande voet is derhalve niet rechtsgeldig gegeven. Met de vernietiging van het ontslag duurt de arbeidsovereenkomst voort. Dat werknemer arbeidsongeschikt is en ten tijde van het ontslag een re-integratietraject in het tweede spoor was ingezet, staat tussen partijen vast. Werkgever wordt daarom veroordeeld om werknemer tot het werk toe te laten en het re-integratietraject voort te zetten. Werknemer maakt tevens aanspraak op loondoorbetaling bij arbeidsongeschiktheid ex artikel 7:629 BW. Werkgever wordt daarom veroordeeld om aan werknemer het loon te betalen vanaf 28 februari 2023, totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, althans tot het einde van de loondoorbetalingsverplichting.