Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 23 mei 2024
ECLI:NL:RBROT:2024:5578
Feiten
Werkneemster was bij werkgeefster in dienst. Vanaf 6 oktober 2022 was werkneemster ziek vanwege haar zwangerschap. Ook na haar zwangerschaps- en bevallingsverlof was werkneemster tot het einde van het dienstverband op 1 augustus 2023 ziek als gevolg van haar zwangerschap. Een aantal geschilpunten over de afwikkeling van het dienstverband heeft de kantonrechter in de tussenbeschikking van 12 februari 2024 al beoordeeld. De vraag of werkneemster vanaf 6 oktober 2022 correct door werkgeefster is uitbetaald, kon nog niet beantwoord worden, zodat bij tussenbeschikking een bewijsopdracht is gegeven. Werkgeefster moest de uitkeringsspecificaties van het UWV en de met het UWV gevoerde correspondentie over de uitbetaling van het bedrag van € 8.652,08 overleggen. Dat heeft werkgeefster gedaan, samen met een toelichting van haar accountant, en werkneemster heeft daarop gereageerd.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Uit de uitkeringsspecificaties blijkt dat werkgeefster in de periode van 6 oktober 2022 tot 1 augustus 2023 € 53.345,97 bruto van het UWV heeft ontvangen aan uitkeringen voor werkneemster, hetgeen overeenkomt met haar brutoloon over dezelfde periode. Uit de loonstroken blijkt echter ook dat werkgeefster op het netto-equivalent van € 53.345,97 nog een bedrag van € 15.099,54 heeft ingehouden. Werkgeefster heeft eerder aangevoerd dat dit bedrag is ingehouden vanwege te veel betaalde bonus aan werkneemster. Daarover is in de tussenbeschikking al overwogen dat het niet mocht. Ter zitting heeft werkgeefster nu een geheel andere verklaring, namelijk dat werkneemster sinds oktober 2022 vanwege fiscale redenen twee loonstroken ontvangt. Op de ene loonstrook staat het bedrag van de uitkering van het UWV, en op de andere het standaardmaandsalaris, waarvan de uitkering van het UWV wordt afgetrokken. Omdat de uitkering van het UWV hoger is dan het maandsalaris van werkneemster, komt de tweede loonstrook uit op een negatief saldo. Om dat negatieve saldo weg te werken is gewerkt met een inhouding voorschot op de uitkering enerzijds en een uitbetaling voorschot op het salaris anderzijds, aldus de accountant van werkgeefster.
Onduidelijk is waarom werkgeefster nu ineens deze volledig andere verklaring heeft. Bovendien blijkt uit de stukken dat werkgeefster onder druk van het UWV is overgegaan tot nabetaling van € 8.562,08 netto. Werkgeefster heeft dit bedrag pas uitbetaald nadat het UWV kenbaar heeft gemaakt de uitkering met terugwerkende kracht af te wijzen als uitbetaling aan werkneemster achterwege zou blijven. Het heeft er dan ook alle schijn van dat werkgeefster in eerste instantie heeft geprobeerd om een gedeelte van de uitkering van werkneemster onder zich te houden. Werkgeefster wordt derhalve veroordeeld tot betaling van € 15.099,54 netto. Omdat werkgeefster eerder een nabetaling heeft gedaan van € 8.562,08 netto resteert nog een bedrag van € 6.537,46 netto.