Naar boven ↑

Rechtspraak

Parolus B.V./werkneemster
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 18 juni 2024
ECLI:NL:GHAMS:2024:1673
Werkneemster heeft stelling dat sprake was van arbeidsomvang van 136,5 uur in plaats van 120 uur per maand onvoldoende onderbouwd, in licht van addendum bij arbeidsovereenkomst waaruit blijkt dat partijen een arbeidsomvang van 120 uur per maand zijn overeengekomen.

Feiten

Werkneemster is sinds 1 oktober 2014 in dienst bij Parolus B.V., een tandartspraktijk, als preventieassistente. Op 28 juni 2021 hebben partijen een addendum bij de arbeidsovereenkomst ondertekend waarin staat dat werkneemster met ingang van 12 februari 2021 120 uur per maand werkt. Werkneemster heeft zich op 5 september 2022 ziek gemeld en is thans nog steeds arbeidsongeschikt. De kantonrechter heeft in eerste aanleg het door Parolus ingediende ontbindingsverzoek afgewezen, omdat het opzegverbod tijdens ziekte van toepassing was. Het tegenverzoek van werkneemster is door de kantonrechter in zoverre toegewezen dat Parolus is veroordeeld werkneemster € 2.235,12 bruto te betalen terzake van achterstallig loon over de maand juli 2023 en een correctie van het loon (gebaseerd op een arbeidsomvang van 136,5 uur per maand) door te voeren vanaf 12 februari 2022 tot en met augustus 2023. Het geschil beperkt zich in hoger beroep nog slechts tot de vraag naar de arbeidsomvang van werkneemster. Parolus stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat werkneemster vanaf 12 februari 2022 136,5 uur per maand werkte (in plaats van de 120 uur per maand die Parolus stelt) en werkneemster betoogt dat de kantonrechter dit terecht heeft geoordeeld, maar dat de kantonrechter van een eerdere ingangsdatum had dienen uit te gaan (12 februari 2021 in plaats van 12 februari 2022).

Oordeel

Het hof oordeelt als volgt. Werkneemster beroept zich op het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW. Dit rechtsvermoeden is een handvat voor situaties waarin geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over de arbeidsomvang of waarin een werknemer structureel meer of minder werkt dan afgesproken. Tussen partijen staat vast dat zij wel een vast aantal uren zijn overeengekomen, dat in de verschillende schriftelijke arbeidsovereenkomsten is opgenomen en in de loop der tijd af en toe wijzigde. Verder zijn partijen het erover eens dat werkneemster in de periode vanaf 12 februari 2021 op haar eigen verzoek meer is gaan werken. Tussen hen is evenwel in geschil hoeveel meer dat was. Nu partijen op 28 juni 2021, zo blijkt uit het addendum, zijn overeengekomen dat de arbeidsomvang vanaf 12 februari 2021 120 uur per maand bedroeg, kan het precieze aantal uren in het midden blijven en wordt aan het rechtsvermoeden niet toegekomen. Er bestond voor die periode immers geen onduidelijkheid (meer) over de arbeidsomvang. Niet is komen vast te staan dat werkneemster vanaf februari 2021 of februari 2022 136,5 uur werkte. De bestreden beschikking zal worden vernietigd voor zover daarbij het onvoorwaardelijke tegenverzoek van werkneemster is toegewezen.