Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 28 augustus 2024
ECLI:NL:RBMNE:2024:5052
Feiten
Werknemer is vanaf 21 maart 2022 tot 1 september 2023 in dienst geweest bij werkgeefster op basis van een (verlengde) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, voor 32 uur per week met een salaris van € 2.480,82 bruto per maand. Op de arbeidsrelatie is de Horeca-cao (de cao) van toepassing. De arbeidsovereenkomst is geëindigd nadat partijen daartoe op 26 juli 2023 een VSO hadden getekend. Op grond van de VSO was werknemer in de periode van 21 augustus 2023 tot en met 31 augustus 2023 vrijgesteld van werk met behoud van het recht op doorbetaling van loon tot 1 september 2023. In de VSO staat dat werkgever en werknemer elkaar financiële kwijting geven over en weer, met uitzondering van het vraagstuk over de cao-verhoging. Werknemer vordert bij akte na dupliek (vermeerdering) veroordeling van werkgeefster tot betaling van € 847,43 aan hoofdsom (salaris inclusief wettelijke rente tot de dagvaarding) en € 400,57 aan wettelijke verhoging. Werkgeefster concludeert tot afwijzing.
Oordeel
De kantonrechter is van oordeel dat de eiswijziging in de akte na dupliek waarbij werknemer zijn eis heeft vermeerderd, buiten beschouwing moet blijven omdat deze te laat is ingediend. Werknemer vordert nabetaling van de loonsverhoging van 2% over de periode vanaf 1 januari 2023 tot 1 september 2023 op grond van zijn functie en artikel 4.7 lid 5 van de cao. De kantonrechter is van oordeel dat werknemer per 1 januari 2023 geen recht had op een loonsverhoging van 2% als bedoeld in artikel 4.7 lid 5 van de cao omdat zijn feitelijk loon per 31 december 2022 hoger is dan het eindloon van de loontabel per 1 april 2022. Voor de uitleg van artikel 4.7 lid 5 van de cao hanteert de kantonrechter de zogenoemde cao-norm. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Gelet op deze artikelen in de cao is de kantonrechter van oordeel dat werkgeefster bij de uitleg van het begrip ‘feitelijk loon’ in artikel 4.7 lid 5 terecht is uitgegaan van het feitelijk loon dat evenredig is aan de lagere arbeidsomvang. Ook is de kantonrechter van oordeel dat werkgeefster voor de maand augustus 2023 niet te weinig loon heeft betaald en dat zij terecht 2,83 TvT-uren op de eindafrekening heeft ingehouden. De vorderingen van werknemer worden afgewezen met een veroordeling in de proceskosten.