Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 13 december 2022
ECLI:NL:GHAMS:2022:3540
Tussenarrest. Werkgever krijgt gelegenheid zich uit te laten over berekening werknemer ten aanzien van (mogelijk) achterstallig ziekengeld en diens aanspraak op een bonus over 2017 en 2018.

Feiten

Werknemer is op 8 augustus 2011 in dienst getreden bij werkgeefster in de functie van medewerker cafébedrijf tegen een uurloon van € 12 bruto inclusief vakantiegeld en vakantiedagen. Op de arbeidsovereenkomst is de Cao Koninklijke Horeca Nederland (hierna: de cao) van toepassing. Werknemer is tot 11 juni 2018 in dienst geweest. Bij brief van 19 november 2018 aan werkgeefster heeft de toenmalige gemachtigde van werknemer aanspraak gemaakt op nabetaling van € 13.351,80. Werknemer heeft veroordeling van werkgeefster gevorderd tot betaling van € 47.140,51 bruto. De kantonrechter heeft werkgeefster veroordeeld tot betaling van € 3.812,92 bruto. Het meer of anders gevorderde is afgewezen. Werknemer heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft in een tussenarrest van 5 april 2022 (zie AR 2022-0541) geoordeeld dat werknemer de klachtplicht ex artikel 6:89 BW heeft geschonden. Het had naar het oordeel van het hof op de weg van werknemer gelegen om tijdig, vanaf het moment dat hij op zijn loonstrook kon zien dat niet alle – volgens hem – gewerkte overuren werden uitbetaald, te klagen over het uitblijven van betaling hiervan. Het grootste deel van de vorderingen van werknemer tot betaling van achterstallig loon is dan ook afgewezen. Ten aanzien van de feestdagentoeslag en de vakantietoeslag over vakantiedagen zijn partijen in de gelegenheid gesteld een akte te nemen. Daarbij konden partijen zich tevens uitlaten over het verschuldigde ziekengeld. Werknemer erkent thans dat zijn vorderingen door werkgeefster zijn voldaan, behoudens een vordering van € 179,64 bruto wegens feestdagentoeslag, een bedrag van € 121,09 bruto betreffende ziekengeld en een bedrag van € 4.492,52 bruto zijnde de bonus van € 2.539,25 over 2017 en van € 1.953,27 over 2018.

Oordeel

Het hof oordeelt als volgt.

Feestdagentoeslag

Nu werkgeefster een gespecificeerd overzicht heeft overgelegd van de volgens haar door werknemer gewerkte uren op feestdagen gedurende de relevante periode, en werknemer zijn stelling dat hij andere of meer uren op feestdagen heeft gewerkt niet of onvoldoende heeft onderbouwd, zal worden uitgegaan van de juistheid van de opgave van werkgeefster. Dit leidt ertoe dat de vordering van werknemer met betrekking tot de feestdagentoeslag wordt afgewezen.

Ziekengeld

Werknemer stelt zich op het standpunt dat werkgeefster vanaf het moment dat hij zich ziek heeft gemeld (20 juli 2017) ten onrechte ziekengeld heeft betaald uitgaande van 16 diensten van 18,5 uur = 130,4 uur per maand. Werknemer stelt dat in de 13 daaraan voorafgaande perioden gemiddeld 10,35 overuren per periode zijn verloond, zodat deze uren dienen ‘mee te tellen’ bij de basis waarop het ziekengeld wordt gebaseerd. De berekening zoals uiteengezet in zijn akte levert vervolgens het hiervoor genoemde bedrag op van € 121,09 bruto. Werkgeefster heeft zich hierover nog niet kunnen uitlaten en zal dat alsnog bij akte mogen doen.

Bonus

Werknemer becijfert zijn bonusaanspraak op basis van het gemiddelde van de bonussen die betaald zijn over de jaren 2014, 2015 en 2016 op € 2.539,25 bruto over 2017 en op € 1.953,27 bruto over 2018. Ook over deze berekening heeft werkgeefster zich nog niet kunnen uitlaten, waartoe zij alsnog de gelegenheid krijgt.

Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.