Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 14 oktober 2024
ECLI:NL:RBMNE:2024:5840
Feiten
Op 1 maart 2009 is werknemer in dienst getreden van werkgeefster. Op 16 november 2022 heeft een conflict plaatsgevonden in het kernteam van werknemer, waarna werknemer van het project waar hij op dat moment werkzaam was is verwijderd. Op 12 december 2022 heeft werknemer zich ziekgemeld. Werknemer is begonnen met re-integreren door zijn uren uit te breiden, maar hij is nimmer toegelaten in zijn kernteam of op de locatie waar hij werkzaam was. Het UWV heeft gedurende de arbeidsongeschiktheid van werknemer tot twee keer toe geoordeeld dat werkgeefster niet of onvoldoende heeft gedaan aan haar re-integratieverplichtingen, omdat zij geen mediationtraject is gestart en de dialoog met werknemer niet aanging. Op 22 april 2024 mocht werknemer zijn persoonlijke eigendommen ophalen. Werkgeefster stelt dat werknemer zich tijdens dit bezoek ernstig heeft misdragen en meer spullen meenam dan werkgeefster wilde. Na dit bezoek heeft een collega een integriteitsmelding gedaan die heeft geleid tot de schorsing van werknemer en de inzet van een feitenonderzoek. Op 24 mei 2024 heeft werkgeefster een rapport uitgebracht waaruit zou moeten blijken dat werknemer zich op ongepaste wijze verbaal heeft uitgelaten ten aanzien van twee collega’s, dat werknemer een intimiderende en dreigende houding heeft aangenomen door dicht bij een collega te staan met een koevoet in zijn hand en dat werknemer zonder toestemming een kruisbloem, stenen en een piron heeft meegenomen (diefstal). In onderhavige procedure verzoekt werkgeefster de kantonrechter dan ook de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van verwijtbaar handelen (e-grond), een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond) en/of een combinatie van deze gronden (i-grond). Werknemer verweert zich tegen de verzochte ontbinding. Voor het geval de kantonrechter toch tot ontbinding overgaat, verzoekt werknemer om de toekenning van een billijke vergoeding en een transitievergoeding. Ook verzoekt hij in alle gevallen vergoeding van zijn werkschoenen, vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten en vergoeding van gederfde inkomsten wegens het niet-nakomen van de re-integratieverplichtingen door werkgeefster.
Oordeel
De kantonrechter wijst het ontbindingsverzoek van werkgeefster af en oordeelt als volgt. De gebeurtenissen op 22 april 2024 kunnen niet los worden gezien van de voorgeschiedenis. In dat kader acht de kantonrechter onder andere van belang dat werknemer voor het conflict van 16 november 2022 altijd goed functioneerde; niet duidelijk is waarom het conflict van 16 november 2022 moest leiden tot het onmiddellijk verwijderen van werknemer van het project. Werkgeefster heeft met haar handelswijze na het conflict eenzijdig haar pijlen op het handelen van werknemer gericht. De vertrouwenspersoon heeft verklaard dat er geen juridische grondslag was voor het verwijderen van werknemer van het project en er op een onjuiste manier met werknemer werd omgegaan. Werkgeefster heeft de (meerdere) adviezen van de bedrijfsarts en andere instellingen tot het opstarten van mediation niet opgevolgd, maar heeft juist het tegenovergestelde gedaan door het conflict alleen maar meer te laten escaleren. En het UWV tweemaal heeft geoordeeld dat werkgeefster haar re-integratieverplichtingen onvoldoende nakomt. Er is geen sprake van (ernstig) verwijtbaar handelen aan de zijde van werknemer. Van diefstal door werknemer kan niet worden gesproken. Daarbij is van belang dat ten aanzien van de kruisbloemen was afgesproken dat deze bij een afscheid aan de leden zouden toekomen en werkgeefster niet de eigenaar was van de stenen en de piron. Verder is volgens de kantonrechter niet vast komen te staan dat daadwerkelijk sprake is geweest van bedreiging. Het enkele feit dat werknemer boos was, een koevoet vast had en daardoor op een collega als bedreigend overkwam is niet voldoende. Daarnaast lag het volgens de kantonrechter op de weg van werkgeefster om werknemer op een rustige wijze zijn spullen te laten ophalen. Wel is sprake van een verstoorde arbeidsverhouding, maar geen verstoorde arbeidsverhouding die maakt dat van werkgeefster niet gevergd kan worden dat de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet. Werkgeefster heeft namelijk onvoldoende onderbouwd waarom zij, in weerwil van de adviezen van de bedrijfsarts, de vertrouwenspersoon, het UWV en andere instellingen, niet tot mediation is overgegaan terwijl hier wel alle aanleiding voor was. Ook is volgens de kantonrechter geen sprake van een voldragen cumulatiegrond, omdat beide voornoemde grondslagen niet in substantiële mate zijn voldragen en dit voor een ontbinding op de i-grond wel nodig is. Voor wat betreft de tegenvorderingen van werknemer stelt de kantonrechter vast dat werkgeefster verwijtbaar heeft gehandeld door tot twee keer toe niet te voldoen aan haar re-integratieverplichtingen. Zij is daarom de kosten voor het deskundigenbericht van het UWV aan werknemer verschuldigd. Ook wordt werkgeefster om die reden veroordeeld in de daadwerkelijke proceskosten van werknemer die hij heeft moeten maken voorafgaand aan onderhavige procedure, in totaal € 23.497,67. Werkgeefster heeft met haar handelwijze namelijk het risico op zich geladen dat werknemer hoge kosten zou moeten maken om zich juridisch te laten bijstaan in deze kwestie. De kosten die werknemer in het kader van onderhavige procedure heeft moeten maken, komen slechts voor het normale liquidatietarief in aanmerking. Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen is immers geen sprake. Tot slot oordeelt de kantonrechter dat werkgeefster de werkschoenen van werknemer, zoals gebruikelijk, dient te betalen en verwijst de kantonrechter de vordering van werknemer met betrekking tot de betaling van gederfd loon ten tijde van arbeidsongeschiktheid naar de schadestaatprocedure.