Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 2 oktober 2024
ECLI:NL:RBMNE:2024:5679
Feiten
Werkneemster is op 21 juli 2018 in dienst getreden bij werkgeefster in de functie van vulploegmedewerkster. Sinds 6 februari 2024 was zij ook werkzaam in de functie van kassière. Tijdens een periodieke (financiële) controle van 4 tot 6 juni 2024 heeft werkgeefster een ongebruikelijke en afwijkende handeling geconstateerd, namelijk het scannen en verzilveren van een emballagebon na sluitingstijd. Werkgeefster stelt kort en goed dat werkneemster op 26 mei 2024 een emballagebon met een waarde van € 7,80 naast de kassa heeft neergelegd en deze niet verwerkt bij de klant. Op camerabeelden is te zien dat werkneemster een emballagebon, die nog naast de kassa ligt, wegpakt en in haar broekzak stopt. Uit nader onderzoek bleek dat werkneemster de betreffende emballagebon heeft gescand en verzilverd. Werkneemster is hierna geconfronteerd met voornoemde feiten en heeft aangegeven dat het klopt dat zij op 26 mei 2024 tijdens haar dienst achter de servicebalie, een emballagebon met een waarde van € 7,80 heeft weggenomen en deze op dezelfde dag heeft gebruikt om haar eigen boodschappen mee af te rekenen. Werkgeefster heeft werkneemster vervolgens om voornoemde reden tijdens een gesprek op 5 juni 2024 op staande voet ontslagen. Werkneemster kan zich met het ontslag niet verenigen. Zij erkent de feiten, maar volgens haar is er geen sprake van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Bovendien heeft werkgeefster volgens werkneemster de arbeidsovereenkomst niet onverwijld opgezegd onder onverwijlde mededeling van de dringende reden. Werkgeefster voert verweer.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt dat de gedraging onder de gegeven omstandigheden een dringende reden oplevert voor een ontslag op staande voet. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt. Het staat vast dat de emballagebon die werkneemster heeft gevonden, niet haar eigendom was. Gelet hierop had werkneemster reeds moeten begrijpen dat zij zich de emballagebon niet mocht toe-eigenen en deze niet mocht verzilveren voor eigen gewin. Dat geldt eens te meer nu werkneemster wat betreft gevonden emballagebonden een duidelijk beleid heeft, namelijk dat deze áltijd ingeleverd moeten worden. Weliswaar vertegenwoordigde de emballagebon een geringe waarde – € 7,80 – maar werkgeefster heeft onderbouwd gesteld dat zij ten aanzien van diefstal en het wegnemen van zaken een strikt zerotolerancebeleid hanteert. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft werkgeefster voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat dit zerotolerancebeleid bij werkneemster bekend was. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft werkgeefster een gerechtvaardigd belang bij een strikte handhaving van het zerotolerancebeleid. Werkgeefster heeft te maken met een verhoogd risico op het wegnemen van geld en zaken door haar eigen personeel. Het voorgaande leidt de kantonrechter tot de conclusie dat werkneemster zich schuldig heeft gemaakt aan een gedraging die een zo wezenlijke inbreuk maakt op de belangen van werkgeefster en op het door werkgeefster in werkneemster gestelde en van deze te verlangen vertrouwen, dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst redelijkerwijs niet van werkgeefster kon worden gevergd. Voor wat betreft de onverwijldheid van het gegeven ontslag oordeelt de kantonrechter dat werkgeefster voldoende voortvarend gehandeld heeft nadat haar bij voornoemde financiële controle op 4 juni 2024 bekend was geworden dat werkneemster een ongebruikelijke en afwijkende handeling had verricht en haar op 5 juni 2024 op staande voet heeft ontslagen. Dit leidt de kantonrechter tot de conclusie dat aan de eis van onverwijldheid is voldaan. Binnen deze tijdspanne is tevens aan het vereiste van hoor en wederhoor voldaan. Het voorgaande leidt de kantonrechter tot de conclusie dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.