Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Tilburg), 18 september 2024
ECLI:NL:RBZWB:2024:7190
Feiten
Werkneemster is op 1 mei 2023 in dienst getreden bij werkgeefster als medewerker bediening. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd en van rechtswege geëindigd met ingang van 1 mei 2024. De arbeidsovereenkomst is daarna niet voortgezet. Werkneemster heeft zich op 6 april 2024 ziek gemeld. Werkgeefster heeft geen bedrijfsarts of arbo-arts ingeschakeld.
Werkneemster heeft het UWV verzocht om een deskundigenoordeel. De deskundige heeft op 7 augustus 2024 een rapportage afgegeven. Daarin valt te lezen dat het zeer aannemelijk is dat werkneemster arbeidsongeschikt was voor haar eigen werk in de periode van 6 april 2024 tot en met 1 mei 2024. Werkgeefster heeft het einde van de arbeidsovereenkomst niet schriftelijk aangezegd. Ook heeft zij het loon over april 2024 en de vakantietoeslag over de duur van de arbeidsovereenkomst niet betaald. Hetzelfde geldt voor de transitievergoeding. Werkneemster verzoekt de kantonrechter, onder meer, werkgeefster te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.147,83 bruto aan loon over de maand april 2024, een bedrag van € 1.928,44 bruto aan vakantiebijslag, een bedrag van € 2.317,83 bruto wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting en een bedrag van € 842,42 bruto aan transitievergoeding.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Werkgeefster is behoorlijk opgeroepen, maar namens werkgeefster is niemand verschenen op de mondelinge behandeling van 27 augustus 2024. Tegen haar wordt dan ook verstek verleend. Dit brengt met zich mee dat het verzoek van werkneemster onweersproken is gebleven en zal worden toegewezen. Het verzoek komt de kantonrechter immers niet ongegrond of onrechtmatig voor. De proceskosten komen voor rekening van werkgeefster, omdat zij ongelijk krijgt. Die kosten worden vastgesteld op het bedrag van € 630 (bestaande uit € 87 aan griffierecht en € 543 aan salaris gemachtigde).