Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Bergen op Zoom), 1 november 2024
ECLI:NL:RBZWB:2024:7464
Feiten
Werknemer is op 1 juni 2022 in dienst getreden bij werkgeefster. Werknemer heeft zijn arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 31 juli 2022. In conventie vordert werknemer werkgeefster te veroordelen tot betaling van het salaris over juli 2022, opgebouwde vakantiedagen, opgebouwde vakantiegeld, wettelijke verhoging van 50% en buitengerechtelijke incassokosten. Werkgeefster vordert in reconventie werknemer te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.250 binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis tot aan de dag van volledige voldoening.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Conventie
Werknemer stelt dat werkgeefster het loon over juli 2022 en het vakantiegeld over juni en juli niet heeft betaald. Werkgeefster verweert zich met de stelling dat werknemer in juli niet heeft gewerkt omdat hij thuis is gebleven voor zijn zieke hond. Werknemer voert echter aan dat hij, met toestemming van leidinggevende X, in juli vanuit huis werkte en bewijst via WhatsApp-berichten dat hij daadwerkelijk werk heeft verricht. De kantonrechter oordeelt dat werkgeefster, indien zij bezwaar had tegen het thuiswerken, werknemer had moeten oproepen om naar kantoor te komen. Nu dit niet is gebeurd en werknemer wel werk heeft verricht, wijst de kantonrechter de loonvordering over juli 2022 en het vakantiegeld toe.
Daarnaast claimt werknemer 25,6 uur aan vakantie te hebben opgebouwd in juni en juli 2022. Werkgeefster voert echter aan dat werknemer al meer vakantie uren opnam dan zijn saldo toeliet en dus geen aanspraak kan maken op vakantiedagen. De kantonrechter wijst de vordering op de vakantiedagen af.
Werkgeefster stelt dat zij een verrekenbare tegenvordering heeft en meent dat werknemer schadeplichtig is, omdat hij bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet de juiste opzegtermijn in acht heeft genomen. Werknemer betwist dit en voert bovendien aan dat werkgeefster geen vordering toekomt, omdat zij haar tegenvordering niet binnen de wettelijke vervaltermijn van twee maanden heeft ingesteld. Niet gesteld of gebleken is dat werkgeefster binnen die termijn van twee maanden een rechtsvordering heeft ingesteld of een verrekeningsberoep heeft gedaan. De vordering ingesteld in deze procedure is in ieder geval te laat. Het beroep op een verrekenbare tegenvordering door werkgeefster faalt.
Verder wordt de wettelijke rente over het salaris van juli toegewezen vanaf de datum waarop werkgeefster in verzuim raakte. De rente over het vakantiegeld gaat eveneens in op die datum. De kantonrechter kent daarnaast de wettelijke verhoging toe, maar beperkt deze vanwege de omstandigheden tot 25%. Uit door werknemer overgelegde correspondentie blijkt dat er incassowerkzaamheden zijn verricht, waardoor werknemer ook recht heeft op vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
Reconventie
Werkgeefster stelt dat zij bij aanvang van het dienstverband € 5.250 aan werknemer heeft geleend voor de aankoop van een auto. Werknemer beweert echter dat deze auto hem als bonus werd geschonken voor het dienstverband. De kantonrechter oordeelt dat werkgeefster onvoldoende bewijs heeft geleverd dat sprake zou zijn van een lening. Uit de brieven en WhatsApp-berichten blijkt geen concrete afspraak over een lening of terugbetaling. De vordering van werkgeefster wordt daarom afgewezen.