Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 23 januari 2025
ECLI:NL:RBOBR:2025:345
Feiten
Werknemer was sinds 1 augustus 2005 in dienst bij Vereniging Ons Middelbaar Onderwijs (hierna: OMO). De functie van werknemer was docent biologie op een van de middelbare scholen van OMO, te weten het Sint-Janslyceum. Op 11 november 2021 heeft een geweldsincident plaatsgevonden tussen werknemer en een leerling. Na dit incident volgden meerdere (hoor)gesprekken. De betrokken leerling is uiteindelijk voor één dag geschorst in die zin dat hem de toegang tot lessen werd ontzegd. Werknemer heeft een time-out van een week gekregen, waarin hij geen werkzaamheden hoefde te verrichten. Na zijn time-out heeft werknemer een e-mail naar zijn leerlingen gestuurd, waarin hij aangeeft dat hij door een gebrek aan steun, vertrouwen en veiligheid vanuit de directie voorlopig geen les kan geven. Als reactie hierop heeft OMO een e-mail naar de leerlingen gestuurd waarin zij haar kijk op de situatie geeft. Op 29 november 2021 heeft werknemer zich ziekgemeld. In het kader van zijn re-integratie heeft een mediationtraject plaatsgevonden, heeft werknemer een leiderschapstraining gevolgd en heeft hij kort re-integratiewerkzaamheden verricht op het Jacob Roelandslyceum. Vervolgens is er per oktober 2022 een andere re-integratieplek gevonden op het d’Oultremont college. In april 2023 heeft het UWV een deskundigenoordeel afgegeven, waarin is opgenomen dat de re-integratie-inspanningen van OMO tot dan toe voldoende adequaat zijn geweest. Op 18 maart 2024 heeft het UWV aan OMO toestemming verleend om het dienstverband op te zeggen, waarna OMO het dienstverband met werknemer tegen 1 juni 2024 heeft opgezegd. In onderhavige procedure verzoekt werknemer de kantonrechter OMO te veroordelen tot het betalen van een billijke vergoeding ad € 100.000 bruto en voor recht te verklaren dat OMO aansprakelijk is voor de door werknemer geleden en nog te lijden schade. Hij verzoekt bovendien OMO te veroordelen tot betaling van (de overige) 30% van zijn salaris over de periode 11 november 2022 tot einde dienstverband. Werknemer legt hieraan ten grondslag dat OMO haar zorgplicht ex artikel 7:658 BW heeft geschonden en hij als gevolg daarvan langdurig ziek is geworden en PTSS heeft ontwikkeld. Dit levert volgens werknemer bovendien ernstig verwijtbaar handelen op.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Billijke vergoeding
Werknemer heeft in zijn verzoekschrift diverse verwijten gemaakt richting OMO. De kantonrechter beoordeelt deze verwijten afzonderlijk en vervolgens in combinatie met elkaar. Uiteindelijk komt de kantonrechter tot de conclusie dat OMO niet (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld jegens werknemer. Zo is niet vast komen te staan dat er geen zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden, dat OMO niet over een vertrouwenspersoon beschikte, dat OMO werknemer een zwijgplicht heeft willen opleggen, dat OMO de ziekmelding van werknemer niet serieus nam en dat OMO werknemer onvoldoende begeleiding heeft aangeboden. Ook kan OMO niet worden verweten dat zij, direct na de e-mail van werknemer aan zijn leerlingen, hem een reprimande heeft opgelegd en zelf een e-mail aan de leerlingen heeft gestuurd over de situatie. Hoewel het werknemer vrijstond om zijn leerlingen te informeren over zijn afwezigheid, had het op de weg van werknemer (en OMO) gelegen om over de berichtgeving omtrent zijn afwezigheid in gesprek te gaan en gezamenlijk over te gaan tot het informeren van de leerlingen. Dat is niet gebeurd. Het is dan ook niet vreemd dat OMO heeft besloten om de leerlingen ook vanuit haar te informeren over de afwezigheid van werknemer. Tot slot verwijt werknemer OMO dat zij zich niet aan de Arbowetgeving heeft gehouden. Wat daar ook van zij, de kantonrechter vindt niet dat is komen vast te staan dat OMO (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld. OMO heeft alles gedaan wat in haar macht lag om werknemer zo goed mogelijk te begeleiden. Ook al zou komen vast te staan dat OMO niet zou voldoen aan alle wet- en regelgeving, dan maakt dit niet dat OMO enkel daardoor ernstig verwijtbaar jegens werknemer heeft gehandeld, dat werknemer daardoor langdurig arbeidsongeschikt is geraakt en dat OMO ten gevolge van die langdurige arbeidsongeschiktheid de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden. Het verzoek van werknemer om OMO te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding zal daarom worden afgewezen.
Aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW
Vervolgens beoordeelt de kantonrechter of OMO haar zorgplicht ex artikel 7:658 lid 2 BW heeft geschonden. De kantonrechter vindt dat dit niet is komen vast te staan. OMO heeft er, zoals hiervoor bij de beoordeling van het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding uitgebreid is besproken, alles aan gedaan om werknemer na het geweldsincident op te vangen, te horen en te begeleiden. Zij heeft onderzoek gedaan, veel gesprekken met werknemer gevoerd, diverse trainings- en coachingstrajecten aan hem aangeboden en is ook onder begeleiding van een mediator met werknemer in gesprek gegaan. Niet is gebleken dat van OMO in dit specifieke geval, dus los van de vraag of zij volledig voldoet aan de wet- en regelgeving en het normenkader zoals dat uitgebreid door werknemer is geschetst, nog meer had mogen verwacht. De kantonrechter vindt verder dat het voor OMO niet voorzienbaar was dat er voor werknemer, ondanks alle inspanningen van OMO, kans was op psychisch letsel door het handelen van OMO na het incident. Nu niet is komen vast te staan dat OMO haar zorgplicht heeft geschonden, is daarmee ook niet komen vast te staan dat OMO aansprakelijk is voor enige door werknemer geleden schade op grond van artikel 7:658 BW. Om diezelfde reden wijst de kantonrechter ook het verzoek tot nabetaling van 30% van zijn loon af.