Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgever/werknemer
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 22 januari 2025
ECLI:NL:RBMNE:2025:115
Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de g-grond toegewezen.

Feiten

Werkgever, een publiekrechtelijke rechtspersoon bestaande uit een academisch ziekenhuis en de medische faculteit van de [universiteit 1], verzoekt de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werknemer, die sinds 2004 dan wel 2011 in dienst is als associate professor binnen de afdeling [afdeling] van de divisie [divisie], tegen een brutomaandsalaris van € 6.878,08. Wetenschappelijk onderzoek vormt een kernpijler van werkgever, die via een holding samenwerkt met spin-offs. Werknemer richtte samen met [D] op 7 juli 2020 een spin-off op, waar beiden vanaf december 2020 deels werkzaam waren. In 2021 uitte [E], een voormalig stagiaire, bij werknemer klachten over grensoverschrijdend gedrag door [D]. Werknemer informeerde haar dat het dienstverband van [D] zou eindigen in maart 2022, wat ook geschiedde, gevolgd door een gastvrijheidsaanstelling. In oktober 2022 meldde werknemer deze gedragingen aan [A], waarna een gesprek volgde met [E]. Werknemer verzocht in november 2022 de beëindiging van de gastvrijheidsaanstelling van [D], wat door [A] werd teruggedraaid. Na interne besprekingen met [D] werd diens gedrag als onprofessioneel beschouwd en werden verdere afspraken gemaakt. Een conflict over het coauteurschap van [D] in een manuscript escaleerde, waarna werknemer zich in juli 2023 ziek meldde en zich terugtrok uit het project. Ondanks intern onderzoek en bemiddeling bleef het conflict voortduren. Mediation, gestart in januari 2024, mislukte en in februari 2024 bood [A] werknemer een vaststellingsovereenkomst aan, stellende dat het vertrouwen onherstelbaar beschadigd was. De bedrijfsarts oordeelde in mei 2024 dat werknemer arbeidsgeschikt was. Diverse gesprekken en een exitmediation volgden zonder resultaat. Werknemer deed interne en externe meldingen van misstanden. Werkgever verzoekt thans ontbinding primair wegens een verstoorde arbeidsverhouding, subsidiair wegens (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten, meer subsidiair wegens andere omstandigheden en uiterst subsidiair op de cumulatiegrond. Werknemer voert gemotiveerd verweer en verzoekt bij ontbinding toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding.

Oordeel
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen opzegverbod geldt. Het verzoek van werkgever tot ontbinding is primair gebaseerd op een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, zowel tussen werknemer en collega's als tussen werkgever en werknemer, wat de werkprocessen en de kwaliteit van het onderwijs bedreigt. Werknemer heeft aangegeven zich te kunnen conformeren aan de ontbinding op grond van deze verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsverhouding zodanig verstoord is dat voortzetting daarvan redelijkerwijs niet meer van werkgever kan worden gevergd. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. Werkgever is gehouden een transitievergoeding te betalen, aangezien geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van werknemer. Er bestaat echter een verschil in de berekening van de transitievergoeding, nu partijen twisten over de aanvang van het dienstverband en de omvang van het dienstverband (fulltime of parttime). De kantonrechter oordeelt dat het dienstverband van werknemer per 1 maart 2011 is begonnen en dat werknemer recht heeft op een transitievergoeding gebaseerd op een parttime dienstverband van 0,8 fte. Er is geen grond voor het toekennen van een billijke vergoeding, aangezien de verstoorde arbeidsverhouding niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van werkgever. Het verzoek van werknemer om de kosten voor de berekening van zijn inkomensschade door een externe onderneming te vergoeden, wordt afgewezen, aangezien hiervoor geen grondslag bestaat. Het verzoek om betaling van achterstallig loon wordt eveneens afgewezen, aangezien het dienstverband niet als fulltime kan worden beschouwd. Het verzoek van werknemer om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand wordt tot slot eveneens afgewezen, aangezien deze kosten onder de proceskosten vallen. De kantonrechter besluit de proceskosten te compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.