Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/ Charterama B.V.
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 28 januari 2025
ECLI:NL:GHDHA:2025:42
Werkneemster overtreedt concurrentiebeding. De instructie dat werkneemstser niet mag worden benaderd met vragen wijst op een kunstmatig gecreƫerde scheiding en biedt onvoldoende waarborg dat de kennis en ervaring van werkneemster niet zou worden gedeeld.

Feiten

Werkneemster werkte tot 1 februari 2024 bij Charterama. Een concurrentiebeding maakte laatstelijk deel uit van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Per 1 februari 2024 is werkneemster in dienst getreden van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Werkneemster heeft haar arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 juli 2024. Inmiddels was tussen partijen een discussie ontstaan naar aanleiding van het voornemen van werkneemster om per 1 juli 2024 in dienst te treden bij DUPI Underwriting Agencies B.V. (hierna: DUPI) in de functie van Underwriter EURO P&I. Werkneemster vorderde in eerste aanleg, samengevat o.a., gehele of gedeeltelijke schorsing van het concurrentie- en (ook in de arbeidsovereenkomst opgenomen) relatiebeding. Charterama vorderde in reconventie, samengevat, (voor het geval werkneemster in dienst was bij DUPI) een verbod aan werkneemster om het dienstverband voort te zetten, veroordeling om de beperkende bedingen na te komen en veroordeling tot betaling van de overeengekomen boetes. De kantonrechter heeft de vorderingen van werkneemster afgewezen en die van Charterama gedeeltelijk toegewezen. Werkneemster komt tegen de beslissingen in hoger beroep. 

Oordeel

Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter dat DUPI en Charterama concurrenten zijn van elkaar. Nu zowel DUPI als Charterama aanbieder is van het verzekeringsproduct Charterers Liability Insurance, voert DUPI in zoverre “een onderneming (…) met activiteiten op een terrein gelijk aan of anderszins concurrerend met die van” Charterama. Het feit dat DUPI in de Charterers Liability Insurance slechts een klein marktaandeel heeft en dat Charterama, anders dan DUPI, zich specifiek richt op de maritieme sector, leidt niet tot een ander oordeel. Ook op het punt van de beoogde werkzaamheden van werkneemster bij DUPI sluit het hof zich aan bij het bestreden vonnis, dat het hof zó verstaat dat aannemelijk is dat de beoogde werkzaamheden van werkneemster, hoezeer ook gericht op EURO P&I, niet voldoende zijn gescheiden van die van werknemers van DUPI die zich bezighouden met Charterers Liability Insurance. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat de instructie aan deze afdeling - dat werkneemstser niet mag worden benaderd met vragen over Charterers Liability Insurance - wijst op een kunstmatig gecreëerde scheiding. Die instructie (óók met het geheimhoudingsbeding) biedt onvoldoende waarborg dat de kennis en ervaring van werkneemster op het terrein van Charterers Liability Insurance niet zou worden gedeeld met collega’s van dezelfde afdeling werkzaam op dat terrein. Voor wat betreft de beoordeling van het zwaarwegende bedrijfsbelang oordeelt het hof dat de door de kantonrechter gebezigde en aan artikel 7:653 lid 3 aanhef en onder a BW ontleende maatstaf hier niet van toepassing is, omdat het hier gaat om een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In het kader van de belangenafweging oordeelt het hof dat werkneemster in verhouding tot het belang van Charterama niet onbillijk is benadeeld. Ook acht het hof  voldoende aannemelijk dat werkneemster gedurende haar vierjarige dienstverband met Charterama zodanig specifieke kennis heeft verkregen omtrent de bedrijfsvoering van Charterama (daaronder begrepen prijsinformatie) dat de vrees van Charterama voor benadeling bij indiensttreding van werkneemster bij DUPI binnen de geldingsduur van het concurrentiebeding reëel is. De vordering van werkneemster tot betaling van een vergoeding ex artikel 7:653 lid 5 BW wordt afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat het beding werkneemster in belangrijke mate belemmert om anders dan in dienst van Charterama werkzaam te zijn. De door Charterama gevorderde boetes worden door het hof gematigd. Op basis van de wederzijdse stellingen gaat het hof er namelijk voorshands van uit dat werkneemster ook vóór de uitspraak in eerste aanleg terughoudendheid heeft betracht in haar contacten met DUPI en dat Charterama in wezen niet of nauwelijks (concurrentie)nadeel heeft ondervonden als gevolg van de contacten tussen werkneemster en DUPI en het dienstverband tussen hen.