Rechtspraak
Feiten
De heer X heeft van 17 december 2019 tot en met 8 maart 2021 werkzaamheden verricht voor inBiome B.V. X heeft in eerste aanleg onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan. De kantonrechter heeft overwogen dat tussen partijen geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, maar van een overeenkomst van opdracht. Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld.
Oordeel
Het hof oordeelt als volgt. Vaststaat dat de werkzaamheden die X heeft verricht onder het begrip ‘arbeid’ en het tussen partijen overeengekomen uitgestelde loon onder het begrip ‘loon’ van artikel 7:610 BW vallen. Resteert de vraag of sprake is geweest van een gezagsverhouding. X heeft uitgebreid betoogd dat hij was ingebed in de organisatie van inBiome. Nog daargelaten dat in de rechtspraak van de Hoge Raad niet wordt aangesloten bij het criterium ‘organisatorische inbedding’, volgt uit het betoog van X niet dat van een dergelijke organisatorische inbedding sprake was. Niet de vraag of X zich moest houden aan de werkdiscipline binnen inBiome, maar de bredere vraag of de werkzaamheden een wezenlijk onderdeel uitmaakten van de bedrijfsvoering is daartoe immers relevant. Anders gezegd: ging het bij de werkzaamheden van X om core business van inBiome? Partijen verschillen van mening over de werkzaamheden die X is gaan verrichten, maar vaststaat dat inBiome een medical technology-bedrijf is, terwijl X gespecialiseerd is in business transformation and development. Bij de werkzaamheden van X ging het dus niet om de core business van inBiome, maar om werkzaamheden waarvoor inBiome de specifieke deskundigheid van X inhuurde. Het feit dat X zich niet liet vervangen en zijn vakantieweek vooraf afstemde, maakt het voorgaande niet anders. X heeft een aantal WhatsApp-berichten en e-mails van de CEO van inBiome overgelegd waaruit zou blijken dat inBiome een instructiebevoegdheid had, maar inBiome heeft gemotiveerd weersproken dat het hier werkinhoudelijke instructies betrof. Volgens inBiome betrof het op aanbod van X gedane kleine klusjes om de CEO te ontlasten. X heeft dit niet weersproken, zodat het hof ervan uitgaat dat door de WhatsApp-berichten en e-mails niet is komen vast te staan dat de CEO een instructiebevoegdheid had. Dat X afhankelijk was van zijn werkzaamheden bij inBiome en er volgens hem dus geen sprake is van zelfstandig ondernemerschap, maakt het voorgaande niet anders. Het hof concludeert dat niet is komen vast te staan dat X bij inBiome werkzaam was op basis van een arbeidsovereenkomst. Bekrachtiging van de bestreden beschikking volgt.