Rechtspraak
Feiten
Werknemer is in oktober 2021 bij Hugen in dienst getreden. Hij was werkzaam in de zuurstofshop, waar zuurstofunits ten behoeve van de luchtvaart worden geïnspecteerd, gereviseerd en/of gevuld met zuurstof. Op 14 juli 2022 heeft er een arbeidsongeval plaatsgevonden, waarbij werknemer door een explosie gewond is geraakt. De Arbeidsinspectie heeft aan Hugen verzocht om onderzoek uit te voeren naar het ongeval en daarvan een rapportage te (laten) maken (een werkgeversrapportage). Hugen heeft naar aanleiding van het ongeval Brand Technisch Bureau Nederland B.V. (hierna: Brand) opdracht gegeven de toedracht van het ongeval te onderzoeken. Bij brief van 26 augustus 2022 heeft de Arbeidsinspectie aan Hugen laten weten dat de werkgeversrapportage voldoet aan de daaraan gestelde eisen en de Arbeidsinspectie het ongevalsonderzoek afsluit. Bij brief van 28 november 2022 heeft de gemachtigde van werknemer Hugen aansprakelijk gesteld. Bij brief van 8 december 2022 heeft de gemachtigde van Hugen deze aansprakelijkheid van de hand gewezen. Werknemer verzoekt in deze deelgeschilprocedure een verklaring voor recht dat hij tijdens het verrichten van zijn werkzaamheden schade heeft geleden en dat Hugen aansprakelijk is op grond van het bepaalde in artikel 7:658 BW en gehouden is de geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade aan hem te vergoeden.
Oordeel
Partijen verschillen onder meer van mening over de vraag of Hugen haar zorgplicht heeft geschonden door geen RI&E op te stellen, geen onderhoud uit te voeren aan de leidingen en koppelstukken, geen brandwerende kleding te verstrekken en werknemer niet te waarschuwen voor explosiegevaar. Uit het rapport van Brand volgt dat aannemelijk is dat de oorzaak van de explosie is gelegen in een lekkage van zuivere zuurstof bij het koppelstuk en dat niet kan worden uitgesloten dat dit mede het gevolg is van materiaalveroudering van het leidingwerk. Gesteld noch gebleken is dat er een alternatieve oorzaak kan zijn geweest. Tussen partijen staat vast dat Hugen weliswaar de pomp onderhield, maar niet de leidingen. Volgens Hugen was dat ook niet nodig. Zij meent ook dat zij werknemer niet hoefde te waarschuwen voor explosiegevaar of hem brandwerende kleding te verstrekken, nu er geen sprake was van een voorzienbaar risico voor de bediener van de pomp. Dit wordt door werknemer betwist. Partijen verschillen aldus van mening over de vraag of er sprake was van enig kenbaar of voorzienbaar risico en welke maatregelen in dat verband van Hugen verwacht mochten worden. Als de werkgever het risico niet kende en niet behoorde te kennen tijdens het ongeval, dan staat dat aan aansprakelijkheid in de weg (zie ook: ECLI:NL:HR:2004:A04596). Bij de beantwoording van de vraag of Hugen haar zorgplicht is nagekomen, is (dus) van belang of er sprake was van een risico en wat in dat kader van Hugen verwacht mocht worden. De voorhanden zijnde schriftelijke stukken, aangevuld met de verklaringen van Hugen en werknemer ter zitting, zijn naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende om dit te kunnen vaststellen. Voor de beantwoording van voornoemde vraag is daarom nadere bewijslevering nodig, waarvoor een deelgeschilprocedure zich in beginsel niet leent. Voor een uitzondering op dit beginsel wordt in dit geval geen aanleiding gezien. De vordering wordt afgewezen.