Naar boven ↑

Rechtspraak

X/werknemer, zzp'er
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 3 september 2024
ECLI:NL:RBDHA:2024:23386
Werknemer handelt in strijd met zijn concurrentiebeding door te handelen met een (voormalig) contractpartij van werkgever. Dit geldt niet voor de zzp'er die samen met werknemer handelt, nu voor hem geen concurrentiebeding (meer) gold.

Feiten

X B.V. (hierna: X) verzorgt bedrijfsmatig tennislessen op verschillende tennisparken. Werknemer is vanaf 1 april 2019 als tennisleraar bij X in dienst op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. In zijn arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding opgenomen. A is vanaf 1 oktober 2019 als zelfstandig tennisleraar voor X werkzaam op basis van een overeenkomst van opdracht. Beide tennisleraren werkten in opdracht van X op tennispark Y. X had een contract met dit tennispark. Werknemer en A hebben het contract met tennispark Y in oktober 2022 "overgenomen" en zijn voor eigen rekening tennislessen gaan geven op het tennispark. Volgens X handelen werknemer en A hierdoor in strijd met het in beide overeenkomsten opgenomen concurrentiebeding.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt.

Vordering tegen werknemer

In oktober 2022 gold tussen werknemer en X een concurrentiebeding. Dit beding verbiedt werknemer onder meer om zonder schriftelijke toestemming van X gedurende de arbeidsovereenkomst in enigerlei vorm een zaak gelijk aan het bedrijf van zijn werkgever (mede) te drijven. Dit is precies wat werknemer in oktober 2022 heeft gedaan. Tennispark Y heeft onvoorwaardelijk toegezegd dat zij werknemer en A per 1 april 2023 zal inhuren en werknemer en A hebben onvoorwaardelijk toegezegd dat zij per 1 april de tennislessen zullen gaan verzorgen. Daarmee is een contract tussen tennispark Y en werknemer / A tot stand gekomen. Pas toen het contract met tennispark Y rond was, heeft hij zijn arbeidsovereenkomst opgzegd. Vaststaat dat werknemer geen (schriftelijke) toestemming van zijn werkgever had. Werknemer heeft dus zijn verbintenis tot nakoming van het concurrentiebeding geschonden. Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht de schuldenaar (werknemer) tot vergoeding van de schade die de schuldeiser (X) daardoor lijdt (artikel 6:74 BW). De kantonrechter gaat er in dit geval van uit dat tennispark Y in de hypothetische situatie (waarin de benadeelde zou hebben verkeerd als de schending niet zou hebben plaatsgevonden) opnieuw een contract met X zou hebben gesloten. De schade van X is gelijk aan de winst die zij had kunnen maken (maar nu niet heeft genoten) over de periode van 1 april 2023 tot 1 april 2024. De kantonrechter zal werknemer veroordelen tot betaling van € 40.551,60 aan X.

Vordering tegen A

Tussen X en A bestond een schriftelijk vastgelegde overeenkomst van opdracht die liep van 1 oktober 2019 tot 1 april 2020. Op 16 januari 2020 heeft A gevraagd om overleg over de voortzetting, maar het is niet gekomen tot vastlegging van concrete afspraken. A is wel voor X blijven werken, tegen dezelfde tarieven als overeengekomen in de overeenkomst uit 2019, maar dat feit is onvoldoende om aan te nemen dat partijen de bedoeling hebben gehad alle bepalingen - inclusief het conccurentiebeding - uit die overeenkomst onverkort en voor onbepaalde tijd te laten gelden. Juist gezien het feit dat A vroeg om duidelijkheid over de afspraken, had het op de weg van X gelegen om als zij wilde dat het concurrentiebeding onverkort bleef gelden dit duidelijk te maken. Hierbij neemt de kantonrechter ook in aanmerking dat een concurrentiebeding een zelfstandig tennisleraar in aanzienlijke mate beperkt in zijn mogelijkheden om arbeid te verwerven en dat daarom van degene die belang heeft bij zo'n beding kan worden gevergd om dit duidelijk en schriftelijk vast te leggen. Dat heeft X niet gedaan. Daarom gaat de kantonrechter ervan uit dat het niet de bedoeling van partijen was om het concurrentiebeding ook na 1 april 2020 nog deel te laten uitmaken van hun afspraken. Ook zonder gebonden te zijn aan een concurrentiebeding kan het zijn dat onrechtmatig wordt gehandeld door zaken te doen met een (voormalige) contractspartij van de opdrachtgever. Gezien het recht van iedere Nederlander op een vrije arbeidskeuze moet er dan wel wat meer aan de hand zijn dan het enkele handelen met een (voormalig) contractspartij. X wordt in het ongelijk gesteld.