Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Almere), 30 april 2025
ECLI:NL:RBMNE:2025:2094
Feiten
Werkneemster is op 3 mei 2021 bij werkgeefster in dienst getreden als verpleegkundige in opleiding, voor de duur van de BBL-opleiding. Ze zijn een leer-arbeidsovereenkomst aangegaan. In deze overeenkomst is opgenomen dat werkneemster bepaalde studiekosten moet terugbetalen volgens een staffel als het dienstverband binnen een jaar na afronding van de studie eindigt. Op 11 november 2021 heeft werkneemster een ongeluk gehad waarna zij tot 7 maart 2022 volledig arbeidsongeschikt was. Vanaf januari 2023 was zij volledig hersteld. De onderwijsinstelling bevestigde op 6 juni 2023 dat werkneemster vanaf 31 maart 2022 weer lessen volgde. Op 14 juni 2023 bevestigde werkgeefster per brief dat de leer-arbeidsovereenkomst op eigen verzoek van werkneemster per 31 juli 2023 wordt beëindigd. In overleg is afgesproken dat werkneemster per 3 juli 2023 haar resterende verlofdagen opneemt tot het einde van het dienstverband. In een e-mail van 20 juni 2023 reageerde een medewerker van werkgeefster op het verzoek om de wekelijkse vier uren schooltijd uitbetaald te krijgen. Dit is mogelijk, maar niet voor de periode van arbeidsongeschiktheid, omdat werkneemster toen ziekengeld ontving en niet naar school ging. Op 18 juli 2023 behaalde werkneemster haar diploma mbo-verpleegkundige. Bij de eindafrekening heeft werkgeefster een bedrag wegens min-uren verrekend met het loon. Werkneemster vordert betaling van diverse loonbedragen, vermeerderd met wettelijke verhoging, rente, buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten. Werkgeefster voert verweer en vordert in (voorwaardelijke) reconventie betaling van studiekosten en incassokosten, plus een verklaring dat verrekening is toegestaan.
Oordeel
Conventie
De kantonrechter oordeelt dat werkneemster erop mocht vertrouwen dat de opleidingsuren vóór haar arbeidsongeschiktheid (96 uur tot week 45 van 2021) zouden worden betaald. Werkgeefster heeft geen reden gegeven waarom deze uren niet zijn uitbetaald. Werkneemster erkent wel dat zij een extra week vakantie heeft opgenomen, die op de vordering in mindering komt.
Uitbetaling tijdens ziekte
De kantonrechter volgt de uitleg dat betaling van de vier opleidingsuren per week vereist is vanaf het moment dat werkneemster haar opleiding weer hervatte, hetgeen door de onderwijsinstelling op 31 maart 2022 is bevestigd. Dit is in lijn met de betekenis van ‘aanwezigheid’ in artikel 13 van het begeleidingsplan. De vordering vanaf 31 maart 2022 tot het einde van het dienstverband wordt toegewezen.
Inhouding min-uren
Bij de loonuitbetaling van juli 2023 heeft werkgeefster een aantal uren, met een bepaald brutobedrag, ingehouden wegens min-uren over de periode januari tot juni 2023. Werkneemster betwist het bestaan van deze min-uren en stelt onvoldoende geïnformeerd te zijn. De kantonrechter oordeelt echter dat werkgeefster voldoende inzicht heeft gegeven en dat de inhouding gerechtvaardigd is. Werkneemster had een contract van 20-28 uur; werkgeefster rekent met 24 uur als uitgangspunt. Minder gewerkte uren dan deze norm mogen worden teruggevorderd. Het standpunt van werkneemster dat zij was uitgeroosterd en geen onbetaald verlof hoefde op te nemen, geldt alleen voor de periode ná 3 juli 2023 en is niet van toepassing op de inhouding over januari tot juni 2023. De vordering tot betaling van dit bedrag wordt afgewezen.
Overige vorderingen
De maximale wettelijke verhoging van 50% over de achterstallige lonen en de wettelijke rente worden toegekend. De vordering tot vergoeding van incassokosten wordt afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. Ook de beslagkostenvergoeding wordt afgewezen, omdat onvoldoende is gemotiveerd waarom het beslag noodzakelijk was.
Reconventie
Werkgeefster vordert een deel van de studiekosten terug omdat de arbeidsovereenkomst binnen een jaar na afronding van de studie is beëindigd. Werkneemster stelt dat terugvordering onredelijk is vanwege een subsidieregeling voor BBL-trajecten die werkgeefster heeft aangevraagd, maar de rechter oordeelt dat die subsidie enkel voor begeleidingskosten geldt. Dit verweer faalt. Het studiekostenbeding is rechtsgeldig, ook al ontbreekt een exact bedrag. Werkgeefster mag daarom een deel van de studiekosten terugvorderen. De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten in reconventie te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.