Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 25 maart 2014
ECLI:NL:GHSHE:2014:824
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Levensmiddelen/Hanos-ISPC en GOG
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Levensmiddelen (Bpf GIL) heeft een verklaring voor recht gevorderd dat Hanos-ISPC en GOG met terugwerkende kracht onder Bpf GIL vallen en derhalve premies verschuldigd zijn ad € 9.385.634,46. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. In hoger beroep staat de vraag centraal of ISPC onder de zogenoemde b-grond van Bpf GIL valt, welke luidt: ‘de onderneming, waarin uitsluitend of in hoofdzaak wordt uitgeoefend: (...) b. het bedrijf van het kopen en het verkopen aan wederverkopers van één of meer der navolgende produkten: bakkerijgrondstoffen, specerijen, vleeswaren, visconserven, tabak en/of tabaksprodukten, zoetwaren en/of gedroogde zuidvruchten en aanverwante artikelen.’ Daarnaast staat de vraag centraal of ISPC een groothandel is in de zin van Bpf GIL. Meer in het bijzonder gaat het dan om de vraag of een groothandel in levensmiddelen actief moet zijn op zowel de binnen- als de buitenhuishoudelijke markt, om te kwalificeren als een ‘groothandel in levensmiddelen gericht op de binnen- en buitenhuishoudelijke markt’ in de zin van de beide verplichtstellingsbesluiten. Nu ISPC uitsluitend actief is op de buitenhuishoudelijke markt, is zij volgens ISPC geen groothandel in levensmiddelen in de zin van de verplichtstellingsbesluiten 2005 en 2009, waarvoor deelneming verplicht is gesteld.
Het hof oordeelt als volgt. Het hof stelt voorop dat voor de uitleg van de aan de orde zijnde bepalingen uit de drie verplichtstellingsbesluiten geldt dat in beginsel de bewoordingen daarvan en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van de verplichtstellingsbesluiten, van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het aan op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de verplichtstellingsbesluiten en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de verplichtstellingsbesluiten gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (zie HR 10 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR1049). Ingevolge het verplichtstellingsbesluit 1999 is deelneming in Bpf GIL verplicht gesteld voor een onderneming, waarin uitsluitend of in hoofdzaak het bedrijf wordt uitgeoefend van het kopen en het verkopen aan wederverkopers van één of meer der navolgende producten: bakkerijgrondstoffen, specerijen, vleeswaren, visconserven, tabak en/of tabaksproducten, zoetwaren en/of gedroogde zuidvruchten en aanverwante artikelen (de zogenaamde b-categorie). Volgens Bpf GIL werd met ‘aanverwante artikelen’ bedoeld om levensmiddelen in algemene zin onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit te brengen. De door ISPC gevoerde producten voldoen hieraan; dat is bij de wijziging van de verplichtstelling in 2005 duidelijk vastgelegd, aldus Bpf GIL. Daargelaten of bij het verplichtstellingsbesluit uit 2005 de levensmiddelen in algemene zin onder de werkingssfeer van dat besluit zijn gebracht, zoals Bpf GIL betoogt, kan naar het oordeel van het hof aan dat verplichtstellingsbesluit geen argument worden ontleend voor de uitleg van het verplichtstellingsbesluit uit 1999. Met inachtneming van de in de voorgaande rechtsoverweging vermelde maatstaf, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat met de omschrijving ‘aanverwante artikelen’ wordt verwezen naar artikelen die ‘verwant’ zijn aan, dat wil zeggen: enig verband hebben met, de daarvóór opgesomde artikelen. Dat daarvan in het geval van ISPC sprake was, is niet gesteld noch gebleken. De conclusie is dan ook dat ISPC niet voldoet aan de b-categorie en daarmee niet valt onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit 1999.
Op grond van de verschillende bepalingen en aannemelijke rechtsgevolgen dient naar het oordeel van het hof het verplichtstellingsbesluit uit 2005 en 2009 zó te worden uitgelegd dat een onderneming zoals ISPC, die uitsluitend actief is op de buitenhuishoudelijke markt, niet onder de werkingssfeer van de genoemde verplichtstellingsbesluiten valt.