Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 20 mei 2014
ECLI:NL:GHSHE:2014:1413
Houtverwerkingsindustrie X BV/Y
Houtverwerkingsindustrie handelt in hout voor de grond-, weg- en waterbouw, landschappelijke projecten en in tuinhout, speeltoestellen, houtpalen en dergelijke. Medewerker 1 is met ingang van 24 februari 1999 in dienst getreden bij Houtverwerkingsindustrie. In artikel 6 van de arbeidsovereenkomst staat onder meer een concurrentiebeding opgenomen. Op 11 februari 2005 hebben medewerker 1 en Y een vof met de naam handelsbemiddeling hout opgericht en ingeschreven in het handelsregister. Als een van de handelsactiviteiten is ingeschreven: ‘Handelsbemiddeling in hout’. In het handelsregister is geregistreerd dat medewerker 1 met ingang van 1 januari 2009 uit handelsbemiddeling hout is getreden en dat Y de onderneming sindsdien drijft als eenmanszaak. Houtverwerkingsindustrie heeft samen met haar systeembeheerder op 16 april 2009 via de computer op haar bedrijf e-mails van Y aan medewerker 1 van diezelfde dag ontdekt. Houtverwerkingsindustrie heeft uit die e-mails afgeleid dat handelsbemiddeling hout zaken deed met een vaste leverancier en met vaste klanten van Houtverwerkingsindustrie, en dat medewerker 1 en Y daarbij betrokken waren. Houtverwerkingsindustrie heeft toen tevens via de computer achterhaald dat handelsbemiddeling hout zich in een brochure presenteert als leverancier van Europees hardhout, en dat die brochure door medewerker 1 is opgesteld. Tevens heeft Houtverwerkingsindustrie achterhaald dat medewerker 1 allerlei visitekaartjes heeft ontworpen, waarbij hij zich presenteert als nauw verbonden met handelsbemiddeling hout. In een afzonderlijke procedure heeft Houtverwerkingsindustrie diverse vorderingen op basis van schending van het relatiebeding met werknemer ingesteld. In deze procedure staat de vraag centraal of Y onrechtmatig jegens Houtverwerkingsindustrie heeft gehandeld door te profiteren van wanprestatie van medewerker 1.
Het hof oordeelt als volgt. Het hof stelt voorop dat Y niet heeft betwist dat hij een vriend was van medewerker 1, en medewerker 1 goed kende. Y was ervan op de hoogte dat medewerker 1 in loondienst werkte bij Houtverwerkingsindustrie. Naar het oordeel van het hof heeft Y ook rekening moeten houden met de mogelijkheid dat medewerker 1 gebonden was aan een geheimhoudings- en non-concurrentiebeding en dat medewerker 1 dus geen informatie over leveranciers, klanten en dergelijke aan Y mocht verstrekken. Maar ook als dat beding buiten beschouwing wordt gelaten, heeft het Y naar het oordeel van het hof duidelijk moeten zijn dat medewerker 1 bij de verzending van een aantal van de in het geding gebrachte e-mailberichten evident in strijd heeft gehandeld met de verplichtingen die voor hem uit de arbeidsovereenkomst met Houtverwerkingsindustrie voortvloeiden. Het hof noemt uit de vele overgelegde e-mails ter illustratie één voorbeeld. In de overgelegde e-mail van medewerker 1 aan Y van 31 augustus 2007 staat onder meer het volgende: ‘Ondertussen heb ik de Calculatie Duurzame Driehoek gereed gemaakt (Houtverwerkingsindustrie calculatie en die van ons in 1 tabel voor een goed vergelijk ……ik wordt wel steeds botter wat dat betreft). (Ben maar niet bang, als zaken rond zijn, gooi ik dat er weer uit) We moeten nu alleen nog de correcte Bankenprijzen invoeren (inclusief transport) en VOILA!!’ Als bijlage bij deze e-mail heeft medewerker 1 de calculaties gevoegd op basis waarvan Houtverwerkingsindustrie een offerte heeft uitgebracht voor het betreffende project, de offerte zelf en daarop gemaakte eigen calculaties die handelsbemiddeling hout zou kunnen hanteren. Naar het oordeel van het hof heeft het Y zonder meer duidelijk moeten zijn dat het medewerker 1 niet was toegestaan om een offerte en calculaties van Houtverwerkingsindustrie door te spelen naar handelsbemiddeling hout zodat handelsbemiddeling hout kon proberen de betreffende opdracht op basis van een eigen offerte met iets lagere prijzen in plaats van Houtverwerkingsindustrie te verkrijgen. Als Y vervolgens van dit soort via medewerker 1 verkregen informatie daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt door offertes (met iets lagere prijzen) uit te brengen aan de betreffende partijen en door zo opdrachten weg te kapen voor de neus van Houtverwerkingsindustrie, levert dat naar het oordeel van het hof een onrechtmatige daad van Y jegens Houtverwerkingsindustrie op. Het moge zo zijn dat volgens vaste rechtspraak het handelen met iemand (medewerker 1) terwijl men weet dat deze door dat handelen een door hem met een derde (Houtverwerkingsindustrie) gesloten overeenkomst schendt, op zichzelf jegens die derde niet onrechtmatig is. Het moge ook zo zijn dat het handelsbemiddeling hout in beginsel vrijstaat om zich in concurrentie met Houtverwerkingsindustrie te wenden tot relaties van Houtverwerkingsindustrie. Van onrechtmatigheid kan wel sprake zijn onder bijkomende omstandigheden. Dergelijke voldoende zwaarwegende bijkomende omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof aan de orde als medewerker 1 en Y welbewust hebben samengespannen en als Y daarbij daadwerkelijk ten eigen voordele gebruik heeft gemaakt van de door medewerker 1 verstrekte bedrijfsgevoelige informatie van Houtverwerkingsindustrie, zoals gegevens over aanvragen die bij Houtverwerkingsindustrie waren ingediend en gegevens over door Houtverwerkingsindustrie uitgebrachte offertes. Een dergelijk handelen vormt naar het oordeel van het hof een inbreuk van Y op hetgeen hem in het maatschappelijk verkeer jegens Houtverwerkingsindustrie betaamt, en moet dus onrechtmatig worden geacht in de zin van artikel 6:162 BW (zie in vergelijkbare zin reeds HR 31 januari 1919, NJ 119/161, Lindenbaum/Cohen). Er wordt een deskundigenonderzoek bevolen in de boekhouding van Y om vast te stellen of hij in de betreffende periode zaken heeft gedaan met vaste relaties van Houverwerkingsindustrie.