Naar boven ↑

Rechtspraak

Aansluiting beoordelingssystematiek verdiencapaciteit ZW na het eerste ziektejaar bij WIA- systematiek. Het behoort tot de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) om uit de beschikbare medische informatie objectiveerbare beperkingen vast te stellen voor het verrichten van arbeid.

Appellant heeft zich per 18 februari 2013 ziek gemeld met klachten als gevolg van een conflict op het werk. Naar aanleiding van deze ziekmelding is aan appellant na uitdiensttreding een ZW-uitkering toegekend. In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. UWV heeft bij besluit van 24 januari 2014 vastgesteld dat appellant vanaf 18 maart 2014 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat hij op 17 februari 2014 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant hiertegen wordt bij besluit van 31 juli 2014 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. UWV heeft daarbij verwezen naar het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond en overweegt daartoe dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Er is geen informatie door appellant overgelegd waaruit blijkt dat hij meer beperkingen heeft dan door UWV aangenomen. Ook overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat de belasting van de (door de arbeidsdeskundige) voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Uit de memorie van toelichting behorende bij de Wet BeZaVa blijkt dat voor de beoordelingssystematiek waarmee in het kader van de ZW de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald zo veel mogelijk is aangesloten bij de systematiek van de WIA, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of sprake is van resterende verdiencapaciteit. Ook wat betreft gehanteerde begrippen is aangesloten bij de terminologie van de WIA. Daartoe zijn per 1 januari 2013 de artikelen 19aa en 19ab in de ZW geïntroduceerd. De strekking daarvan is dat de verzekerde zonder werkgever onder de ZW nadat na de eerste dag van ongeschiktheid tot werken 52 weken zijn verstreken, recht heeft op ZW als hij ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid én hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. In dat geval heeft de verzekerde op grond van artikel 19aa lid 2 nog recht op ZW gedurende een maand na dat tijdvak van 52 weken. Ingevolge artikel 19ab ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidsdeskundig onderzoek en wordt onder arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Het is vaste rechtspraak (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:3233) dat het tot de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) behoort om uit de beschikbare medische informatie objectiveerbare beperkingen vast te stellen voor het verrichten van arbeid. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep i.c. voor onjuist te houden. UWV heeft voldoende gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Er is tot slot geen regeling die voorschrijft dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aanwezig is tijdens de hoorzitting, dan wel de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep tijdens de bezwaarprocedure altijd een gesprek voert met de betrokkene. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat UWV op goede gronden heeft beslist dat appellant op 18 maart 2014 geen recht heeft op een ZW-uitkering.