Rechtspraak
Voor werkneemster is een recht ontstaan op een WGA-loongerelateerde uitkering op grond van de Wet WIA met ingang van 3 januari 2013, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Bij besluit van 5 december 2012 heeft UWV aan appellante meegedeeld dat zij het risico draagt voor deze uitkering, aangezien zij eigenrisicodrager is. In hoger beroep heeft appellante allereerst aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de door haar op 16 maart 2014 ingediende rapporten buiten beschouwing heeft gelaten. Zij heeft vervolgens aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte de medische situatie van de werkneemster per 20 juni 2013 heeft onderzocht in plaats van de situatie per 3 januari 2013 en dat er onvoldoende onderbouwing is voor de aangenomen ziekte(s) op de datum in geding van 3 januari 2013 en met name voor de daaruit, volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep, voortvloeiende urenbeperking tot twintig uur per week.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. De verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben zich een oordeel gevormd over de medische situatie van de werkneemster zonder nadere informatie op te vragen bij de behandelaren van de werkneemster. Aangezien de in het dossier aanwezige medische informatie summier was en de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens het medisch onderzoek in juni 2013 constateerde dat het beter ging met de werkneemster dan tijdens het onderzoek van de verzekeringsarts in december 2012 en vaststelt dat haar behandeling in de afbouwende fase was, had het in de rede gelegen om nadere informatie op te vragen bij de behandelende sector ten aanzien van de diagnose en (het verloop van) de behandeling(en) op de datum in geding van 3 januari 2013. Door dit na te laten is onzorgvuldig gehandeld bij de voorbereiding van het bestreden besluit en is het bestreden besluit – door de gebrekkige medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep – onvoldoende gemotiveerd. Het bestreden besluit is dan ook in strijd te achten met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Awb en het motiveringsbeginsel van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb UWV opdracht te geven om de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.