Rechtspraak
Appellante is na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek door UWV bij besluit van 30 mei 2008 met ingang van 10 juli 2008 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald op 100%. Bij brief van 2 januari 2013 heeft de werkgever van appellante UWV verzocht om een herbeoordeling omdat er concrete aanwijzingen zijn dat er sprake is van duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid en dat appellante daarom in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. UWV besluit in eerste instantie dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante ongewijzigd is. In bezwaar wordt het besluit van 28 maart 2013 alsnog herroepen en de WGA-uitkering van appellante met ingang van 4 februari 2014 ingetrokken omdat appellante geschikt wordt geacht voor haar eigen werk en voor de door de arbeidsdeskundige geduide functies. Appellante heeft hiertegen onder bijvoeging van gegevens van haar huisarts en anesthesist bezwaar en beroep ingesteld. Zij stelt dat UWV heeft gehandeld in strijd met het verbod van reformatio in peius. Volgens appellante kan UWV niet zomaar naar aanleiding van het bezwaar van de werkgever tot intrekking van de uitkering overgaan en rust op UWV de vergaande verplichting om goed te motiveren waarom in dit geval gebruik is gemaakt van de mogelijkheid die artikel 117 van de WIA hiertoe biedt.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Zoals blijkt uit vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2311) is uitgangspunt dat een heroverweging in bezwaar kan leiden tot een verslechtering van de rechtspositie van een betrokkene, indien een bestuursorgaan ook zonder dat het bezwaar zou zijn ingediend, hiertoe kan overgaan. Deze verslechtering kan in verband met het aan het verbod van reformatio in peius ten grondslag liggende rechtszekerheidsbeginsel, in beginsel eerst per toekomende datum worden geëffectueerd. Het bestreden besluit strookt met deze rechtspraak. UWV had immers ook los van het door de werkgever gemaakte bezwaar tot intrekking per een toekomende datum kunnen besluiten. De intrekking van de uitkering van appellante is eerst per toekomende datum, in dit geval 4 februari 2014, geëffectueerd, zodat een afdoende uitlooptermijn in acht is genomen. Het ingestelde hoger beroep slaagt niet.