Naar boven ↑

Rechtspraak

UWV heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat appellant UWV onjuist heeft geïnformeerd over zijn gezondheidssituatie. WAO-uitkering is ten onrechte met terugwerkende kracht ingevorderd en teruggevorderd, maar is wel terecht geschorst.

Vanaf 11 november 1989 ontvangt appellant vanwege rechterpolsklachten een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Door middel van een aantal herbeoordelingen stellen deskundigen zowel in 1999 als in 2006 vast dat appellant naast onveranderde klachten aan de rechterhand ook last heeft van ernstige psychische problematiek, bestaande uit schizofrenie. Naar aanleiding van aanwijzingen over een onjuiste schatting van de belastbaarheid nodigt UWV appellant in juni 2011 uit voor een medisch heronderzoek. Op basis van het verslag van de door UWV ingeschakelde deskundige komt vast te staan dat er op dat moment in ieder geval geen sprake is van ernstige psychische problematiek. Ook bestaat er volgens de deskundige reden om te twijfelen aan de eerdere onderzoeken waarin is vastgesteld dat appellant lijdt aan schizofrenie. Een verzekeringsarts van UWV concludeert vervolgens dat vanaf arbitrair december 2006 geen sprake is geweest van een beperking om te functioneren als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek en dat appellant vanaf dat moment geschikt was voor alle arbeid passend bij leeftijd, constitutie, ervaring en opleiding. Volgens de betreffende verzekeringsarts is het aannemelijk dat appellant bij voorgaande beoordelingen een onjuist en/of onvolledig beeld van zijn klachten en belemmeringen heeft gegeven. UWV besluit zodoende tot schorsing van de WAO-uitkering, trekt een eerder besluit daterend uit 2007 inzake het ongewijzigd voortzetten van de WAO-uitkering in en vordert een bedrag van € 79.335,48 bruto over de periode van 1 december 2006 tot en met 31 juli 2011 aan onverschuldigd betaalde WAO-uitkering terug.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:2844) is intrekking of herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering met terugwerkende kracht in het algemeen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. In uitzonderingsgevallen is van strijd met dat beginsel geen sprake. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan gevallen waarin het toekennen en/of ongewijzigd voortzetten van de uitkering mede het gevolg is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de betrokkene, terwijl de uitvoeringsinstelling een andere (minder gunstige) beslissing zou hebben genomen indien zij destijds wel de juiste feiten had gekend. Bij een belastend besluit tot intrekking of herziening met terugwerkende kracht en tot terugvordering van wat aan uitkering is betaald, rust op UWV de verplichting om niet alleen de feiten te stellen waarop hij het betreden besluit doet steunen, maar ook – in geval van betwisting – die feiten aannemelijk te maken (zie ook ECLI:NL:CRVB:2015:1295). Het standpunt van UWV is in hoofdzaak gebaseerd op de bevindingen van de deskundige die in 2011 een expertise heeft verricht. Het rapport van die deskundige kan echter niet gelden als een afdoende onderbouwing voor de conclusie van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant bij de onderzoeken eind 2006 en begin 2007 een psychiatrische ziekte heeft gesimuleerd. UWV heeft niet aannemelijk gemaakt dat appellant UWV op 1 december 2006 onjuist heeft geïnformeerd over zijn gezondheidssituatie. Hieruit volgt dat niet aan de voorwaarden is voldaan om met terugwerkende kracht tot intrekking van de WAO-uitkering van appellant te besluiten en tot terugvordering hiervan. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit zullen in zoverre worden vernietigd. Gelet op het aantal en de omvang van de uitgevoerde onderzoeken en het tijdsverloop wordt UWV niet in de gelegenheid gesteld opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant. De besluiten van UWV inzake het intrekken en het terugvorderen van de WAO-uitkering worden herroepen. UWV heeft met ingang van 1 augustus 2011 wel terecht de uitbetaling van de WAO-uitkering van appellant geschorst. Op basis van de bevindingen van de ingeschakelde deskundige had UWV een gegrond vermoeden dat er geen of een lager recht op een WAO-uitkering bestond. Appellant heeft ook geen medische gegevens overgelegd die aanknopingspunten bieden voor een ander oordeel.