Naar boven ↑

Rechtspraak

UWV heeft bij overnemen van de betalingsverplichtingen ten onrechte personeelslening in mindering gebracht op vergoeding aan niet opgenomen vakantiedagen.

Werkgever van appellant wordt op 29 januari 2013 failliet verklaard. Op 31 januari 2013 zegt de curator de arbeidsovereenkomst van appellant op, waarna appellant bij UWV een aanvraag inzake overname van betalingsverplichtingen indient. UWV kent aan appellant met ingang van 1 maart 2013 een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW toe, maar weigert daarbij ATV-uren te vergoeden en brengt op het uit te keren bedrag een personeelslening in mindering (besluit I). Hiertegen maakt appellant bezwaar, hetgeen ongegrond wordt verklaard. Ook de rechtbank verklaart het beroep van appellant ongegrond. UWV verklaart, onder toepassing van het arrest Regeling (HvJ EG 14 juli 1998, nr. C-125/97), het bezwaar van appellant alsnog gegrond voor zover dat betrekking heeft op het overnemen van ATV-uren (besluit II). In hoger beroep houdt UWV staande dat de personeelslening in mindering moet worden gebracht op de uitkering conform hoofdstuk IV van de WW.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Met besluit II is UWV alsnog geheel tegemoet gekomen aan het bezwaar van appellant dat zijn ATV-uren ten onrechte niet waren overgenomen. Zodoende resteert de vraag of de personeelslening terecht in mindering is gebracht op de hoofdstuk IV-uitkering van appellant. Vast staat dat werkgever een vordering had op appellant uit hoofde van een personeelslening en dat werkgever en appellant in december 2012 zijn overeengekomen dat deze lening geheel zou worden verrekend met nog openstaande vakantiedagen. Uit de administratie van werkgever is gebleken dat aan de gemaakte afspraken feitelijk geen uitvoering is gegeven. Appellant heeft dat ter zitting ook erkend. Het enkele feit dat appellant met werkgever had afgesproken dat de personeelslening zou worden verrekend met niet genoten vakantiedagen, betekent niet dat de vordering was voldaan. In hoofdstuk IV van de WW is geregeld dat UWV in geval van betalingsonmacht van de werkgever de uit de dienstbetrekking voortvloeiende verplichtingen overneemt die de werkgever heeft tegenover zijn werknemer. Als uitgangspunt geldt dat de door UWV over te nemen verplichtingen worden bepaald door wat de werkgever en de werknemer in hun rechtsverhouding waren overeengekomen of wat uit het burgerlijk recht ten aanzien van die rechtsverhouding voortvloeit (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad 9 april 2014; ECLI:NL:CRVB:2014:1243). Op grond van de gemaakte afspraken was werkgever verplicht de personeelslening geheel te verrekenen met nog openstaande vakantiedagen van appellant. UWV is gehouden deze uit de dienstbetrekking voortvloeiende verplichting na te komen jegens appellant. Dit betekent dat de met de personeelslening te verrekenen vakantiedagen volledig kunnen en, gelet op het hiervoor genoemde arrest Regeling, ook moeten worden toegerekend aan de periode voorafgaand aan het overnemen van de betalingsverplichtingen. UWV heeft de personeelslening dan ook ten onrechte in mindering gebracht op de vergoeding aan niet opgenomen vakantiedagen over de periode vanaf het overnemen van de betalingsverplichtingen, te weten vanaf 1 maart 2013.