Naar boven ↑

Rechtspraak

UWV heeft niet voldaan aan de voorwaarden om met terugwerkende kracht tot intrekking en tot terugvordering van te veel betaalde WIA-uitkering en toeslagen te besluiten.

UWV kent aan appellante met ingang van 1 juni 2007 een WGA-uitkering toe, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Bij besluit van 30 december 2011 bepaalt UWV, naar aanleiding van een medisch heronderzoek, dat appellante per 1 juni 2007 alsnog geen recht heeft op een WIA-uitkering, om de reden dat zij haar arbeidsongeschiktheid gesimuleerd zou hebben. UWV beëindigt de toeslag van appellante op de verstrekte WIA-uitkering met ingang van 21 april 2008 met terugwerkende kracht en vordert de over de periode van 1 juni 2007 tot en met 31 december 2011 onverschuldigd betaalde uitkering en toeslag ter hoogte van € 41.979,66 van appellante met terugwerkende kracht terug. Hiertegen heeft appellante bezwaar gemaakt, hetgeen ongegrond is verklaard. Ook de rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2014:2011) is intrekking of herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering met terugwerkende kracht in het algemeen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. In uitzonderingsgevallen is van strijd met dat beginsel geen sprake, waarbij gedacht kan worden aan gevallen waarin de betrokkene wist, althans redelijkerwijs behoorde te weten, dat hij ernstig rekening diende te houden met de mogelijkheid van intrekking, of aan gevallen waarin het ongewijzigd voortzetten van de uitkering mede het gevolg is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverschaffing door de betrokkene, terwijl de uitvoeringsinstelling een andere (minder gunstige) beslissing zou hebben genomen indien zij destijds wel de juiste feiten had gekend. Bij de beoordeling of er sprake is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverschaffing kan de vraag voorliggen of het gedrag dat tot de toekenning of voortzetting van de uitkering heeft geleid, voortkomt uit een psychische stoornis dan wel moet worden toegeschreven aan misleiding. Voorop wordt gesteld dat het bestreden besluit, waarbij met terugwerkende kracht tot de datum van toekenning de WIA-uitkering wordt ingetrokken en als gevolg daarvan alles wat aan appellante aan uitkering is betaald van haar wordt teruggevorderd, een belastend besluit is. Dat betekent dat op UWV de verplichting rust om niet alleen de feiten te stellen waarop UWV het bestreden besluit doet steunen, maar ook – in het geval van een betwisting, zoals volgt uit de stellingen van appellante – die feiten aannemelijk te maken. UWV heeft onvoldoende onderbouwd dat appellante met opzet, te weten met het doel een WIA-uitkering te verkrijgen, zich tijdens de onderzoeken door de verzekeringsartsen van UWV anders heeft voorgedaan dan op grond van haar medische toestand op dat moment in de rede lag. Hieruit volgt reeds dat niet aan de voorwaarden is voldaan om met terugwerkende kracht tot intrekking en tot terugvordering van te veel betaalde WIA-uitkering en toeslagen vanaf 1 juni 2007 te besluiten. Zowel de aangevallen uitspraak als het bestreden besluit wordt daarom vernietigd.